ECLI:NL:RBDHA:2022:3624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
19-7786T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor milieuactiviteit van melkvee- en kaasboerderij met betrekking tot geluid en ammoniakuitstoot

Op 20 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, bewoners nabij een melkvee- en kaasboerderij, en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. De zaak betreft een omgevingsvergunning die is verleend voor het uitbreiden van dieraantallen en het legaliseren van een mestscheider. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, met als belangrijkste argumenten dat de geluidbelasting en ammoniakuitstoot niet voldoen aan de geldende normen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het akoestisch rapport dat aan de vergunning ten grondslag ligt, onvoldoende inzicht biedt in de naleving van de geluidseisen, met name in de nachtperiode. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van eisers met betrekking tot de Wet natuurbescherming en de milieueffectrapportage niet slagen, omdat de relevante natuurgebieden niet in de directe omgeving van de woning van eisers liggen en de drempelwaarden voor een MER niet worden overschreden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7786 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder.

(gemachtigde: E. van der Stek).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
V.O.F. [derde-partij]te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend voor het uitbreiden van dieraantallen en het legaliseren van een mestscheider van de agrarische inrichting gelegen aan het adres [adres] [huisnummer 1] te [plaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres
[eiser] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] . Namens vergunninghoudster zijn verschenen [B] en [C] .

Overwegingen

Inleiding
1. Vergunninghoudster heeft een boerenbedrijf aan het adres [adres] [huisnummer 1] te [plaats] waar – voor zover hier van belang – melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee worden gehouden. Op 5 december 2012 is aan vergunninghoudster voor deze inrichting een revisievergunning verleend. Hieraan zijn voorschriften verbonden die onder meer zien op de toegestane geluidbelasting vanwege de inrichting.
2. Op 30 december 2016 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu ingediend voor het veranderen van de dieraantallen in de inrichting en het legaliseren van een mestscheider. De aanvraag ziet op de uitbreiding van het aantal melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar van 500 naar 642 en op vermindering van het aantal vrouwelijk jongvee van 260 naar 150.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan deze vergunning is onder meer voorschrift 2.11 verbonden, waarin is bepaald dat om te kunnen voldoen aan de geluidsvoorschriften 3.1 en 3.2 uit de revisievergunning van 2012, twee nieuwe schermen gerealiseerd dienen te worden naast de reeds bestaande schermen.
4. Eisers wonen op een afstand van ongeveer 40 meter van het bedrijf van vergunninghoudster. Zij kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning. Eisers vrezen voor overlast en voor een aantasting van hun woongenot door de uitbreiding van het bedrijf. De afzonderlijke beroepsgronden van eisers worden hieronder beoordeeld. Het hiervoor relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Geluid
5. Eisers vrezen dat er een te grote geluidbelasting zal worden veroorzaakt op de gevel van hun woning, in het bijzonder in de nachtperiode. Uit het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning is volgens eisers niet op te maken of de aangevraagde activiteiten kunnen voldoen aan de grenswaarde van het maximale geluidniveau (Lmax) uit de revisievergunning uit 2012. Volgens eisers valt uit dat akoestisch onderzoek slechts op te maken dat het maximale geluidniveau van de vergunde activiteiten in de nachtperiode lager is dan 60 dB(A) en is onduidelijk of met het plaatsen van schermen aan de grenswaarde van 51 dB(A) uit de revisievergunning kan worden voldaan. Verder voeren zij aan dat er in de praktijk meer voertuigbewegingen zijn dan is aangegeven. Zo missen eisers in het akoestisch onderzoek de grote shovels die gebruikt worden voor het kuilen.
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het plaatsen van schermen aan voorschrift 3.2 van de omgevingsvergunning uit 2012 kan worden voldaan. Indien blijkt dat niet aan dat voorschrift wordt voldaan, zal daarop gehandhaafd moeten worden. Dit geldt volgens verweerder ook met betrekking tot het gebruik van de shovels, hetgeen een bestaande activiteit betreft, die niet is gewijzigd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit een akoestisch rapport van AV Consulting B.V. van 5 juli 2019 ten grondslag ligt. De conclusie van dit rapport luidt
– voor zover hier van belang – dat de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de woningen van derden na het treffen van maatregelen voldoet aan de vigerende geluidseisen. In dit rapport is acht geslagen op de geluidseisen die zijn vastgelegd in de revisievergunning van 2012. Hiertoe behoort het voorschrift dat het maximale geluidniveau (Lmax) dat wordt veroorzaakt door installaties en activiteiten in de inrichting, ter plaatse van de gevels van woningen van derden tussen 23.00 en 06.00 uur niet meer mag bedragen dan 51dB(A).
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat uit het akoestisch rapport van 5 juli 2019 niet eenduidig blijkt dat ter plaatse van de woning van eisers wordt voldaan aan dit voorschrift. In het akoestisch rapport van 5 juli 2019 is immers slechts vermeld dat de maximale geluidbelasting op de gevels van de woningen van derden in de nachtperiode minder is dan 60dB(A). Eisers hebben er terecht op gewezen dat hiermee niet inzichtelijk is gemaakt dat tevens wordt voldaan aan de norm van 51dB(A) die is voorgeschreven in de omgevingsvergunning uit 2012. Verweerder heeft ook ter zitting niet duidelijk kunnen maken dat aan deze norm wordt voldaan. Hierbij betrekt de rechtbank dat uit het akoestisch rapport volgt dat in het bedrijf van vergunninghoudster ook in de nachtperiode werkzaamheden (kunnen) plaatsvinden.
Gelet hierop acht de rechtbank het bestreden besluit met betrekking tot het aspect geluid onvoldoende gemotiveerd. Het betoog slaagt.
Ammoniak (NH3)
6. Eisers stellen dat door de uitbreiding van de veestapel niet langer voldaan wordt aan de geldende normen voor ammoniakuitstoot en dat de omgevingsvergunning daarom geweigerd had moeten worden. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte gerekend met een norm van 13,0 kg NH3 per dierplaats per jaar in plaats van een norm van 12,1 kg NH3 per dierplaats per jaar, nu de dieren slechts in beperkte mate beweid worden.
6.1
Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden voor ammoniak opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Het principe van het besluit is dat alleen huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde zijn toegestaan. De diercategorie en het tijdstip waarop het dierenverblijf is opgericht bepalen of en welke maximale emissiewaarde van toepassing is. Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit emissiearme huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is.
In dit geval is het dierenverblijf voor melkrundvee vóór 1 juli 2015 gerealiseerd. Kolom A van bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting is hierop van toepassing. Hierin is een maximale emissiewaarde voor ammoniak vermeld van 12,2 kg NH3 per dierplaats per jaar. Indien het een huisvestingsysteem betreft voor het houden van melkrundvee dat wordt beweid, bedraagt de maximale emissiewaarde 13,0 kg NH3 per dierplaats per jaar. Deze emissiewaarden gelden voor melk- en kalfkoeien ouder dan twee jaar.
6.2
Ter zitting is door vergunninghoudster verklaard dat in 2019 voor de beweiding van vee een grondoppervlak van ongeveer 70 ha beschikbaar was en dat de duur van de beweiding van belang is om de kaas die van de koemelk wordt gemaakt te kunnen verkopen. Daarvoor geldt in het geval van eiser – die hiertoe contractuele verplichtingen is aangegaan met de afnemer van de kaas – de eis dat de dieren minimaal 120 dagen per jaar weidegang hebben, hetgeen wordt bijhouden op een weidekalender. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat het vee in beginsel tussen eind april en medio oktober gemiddeld zes uur per dag wordt beweid. Verder is namens vergunninghoudster te kennen gegeven dat dit jaar over meer weilanden kan worden beschikt, omdat gronden van de buurman zijn aangekocht. Het totale oppervlak aan weidegrond zal daarmee ongeveer 200 ha gaan bedragen.
Namens verweerder is ter zitting verklaard dat een aantal keren per jaar wordt gecontroleerd of het vee daadwerkelijk wordt beweid en dat dit nimmer tot een handhavingsactie heeft geleid.
De rechtbank ziet geen reden om deze verklaringen van vergunninghoudster en verweerder, die door eisers niet gemotiveerd zijn weersproken, voor onjuist te houden. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat het vee van vergunninghoudster voldoende wordt beweid, zodat van een maximale emissiewaarde van 13,0 kg NH3 per dierplaats per jaar kon worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Wet natuurbescherming
7. Eisers voeren aan dat niet is voldaan aan de eisen van de Wet natuurbescherming (Wnb), omdat de uitbreiding van het bedrijf leidt tot een aanzienlijke toename van de ammoniakdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
7.1
Verweerder heeft ter zitting een besluit van 12 augustus 2021 overgelegd waarmee de aanvraag van vergunninghoudster om een Wnb-vergunning is geweigerd, omdat deze vergunning niet vereist is. Dit besluit is onherroepelijk. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ertegen verzet dat deze beroepsgrond van eisers leidt tot vernietiging van het bestreden besluit.
7.2
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin eisers door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
7.3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers zich in deze zaak met succes kunnen beroepen op de bepalingen uit de Wnb. Hierbij is van belang dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken tot bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Dit is een algemeen belang. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, echter zodanig verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, moet onder meer rekening worden gehouden met de situering van de woning van eisers, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eisers en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woonomgeving van eisers, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.
7.4
Niet in geschil is dat het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied meerdere kilometers verwijderd is van de woning van eisers. Dit gebied behoort daarmee niet tot de leefomgeving van eisers. Daarom kan niet worden aangenomen dat de bepalingen uit de Wnb in dit geval strekken tot bescherming van de belangen van eisers. De beroepsgronden van eisers over de gestelde aantasting van Natura 2000-gebieden stuiten zodoende af op het relativiteitsvereiste, zodat een inhoudelijke beoordeling hiervan achterwege kan blijven. Deze beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
8. Eisers betogen dat de uitbreiding van het bedrijf van vergunninghoudster belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en dat ten onrechte geen Milieueffectrapport (MER) is opgesteld. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit waarop verweerder zich heeft gebaseerd, schiet volgens eisers tekort.
8.1
Niet in geschil is dat de aangevraagde activiteit niet wordt genoemd in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, zodat in zoverre geen verplichting bestond om een MER op te stellen. Daarnaast staat vast dat de uitbreiding van het aantal melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar de drempelwaarde uit kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieuffectrapportage niet overschrijdt. Het is vaste rechtspraak [2] dat in dergelijke gevallen een integrale vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd, waarin aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn wordt beoordeeld of is uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn hebben onder meer betrekking op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Indien de te verrichten beoordeling leidt tot de conclusie dat niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient een m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
8.2
Uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 8 januari 2019 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in overeenstemming met het hiervoor weergegeven beoordelingskader de belangrijkste milieuaspecten van de aangevraagde bedrijfsuitbreiding
heeft onderzocht. De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
8.2.1
In het m.e.r.-beoordelingsbesluit is verweerder ingegaan op de kenmerken van het project, waarbij onder meer de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en de geur- en ammoniakemissie zijn beoordeeld. Eisers hebben hun stelling dat sprake is van een ontoelaatbare cumulatie van milieu-effecten niet nader onderbouwd. Zij hebben weliswaar gesteld ten tijde van het bestreden besluit op de locaties [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 3] uitbreidingsplannen bestonden voor de daar gevestigde agrarische bedrijven, maar die stelling is niet met documenten gestaafd en de juistheid ervan is door verweerder betwist. Ter zitting is bovendien vastgesteld dat het agrarische bedrijf dat was gevestigd aan de [adres] [huisnummer 2] inmiddels niet meer aanwezig is. Eisers hebben de gestelde cumulatie van effecten dan ook niet aannemelijk gemaakt.
Met betrekking tot de door eisers gestelde ammoniakuitstoot wordt verwezen naar wat hierboven onder 6 tot en met 6.2 is overwogen. Daaruit volgt dat voldaan wordt aan de geldende normen voor ammoniakuitstoot, zodat nader onderzoek naar alternatieve staltypen niet noodzakelijk was.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat nader onderzoek gedaan had moeten worden naar geuroverlast. Op 1 januari 2017 is de Verordening geurhinder en veehouderij , gemeente Krimpenerwaard 2017 (de Geurverordening) in werking getreden. Op grond van artikel 2 van deze verordening moet buiten de bebouwde kom een afstand van minimaal 25 meter in acht worden genomen tussen een agrarische inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en de gevel van een geurgevoelig object. Vaststaat dat de woning van eisers buiten de bebouwde kom ligt, dat binnen de inrichting van vergunninghoudster uitsluitend dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en dat de afstand tussen de inrichting en de woning van eisers groter is dan 25 meter. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit de Geurverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee aangenomen mag worden dat zich op dit onderdeel geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu voordoen.
8.2.2
Met betrekking tot de locatie van het project en de kenmerken van het potentiële effect volgt uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit dat de activiteiten zullen plaatsvinden in het buitengebied van de gemeente Krimpenerwaard, dat ter plaatse te typeren is als een agrarisch gebied. Door de voorgenomen ontwikkeling zullen geen natuurlijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden worden geschaad. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze bevindingen uit het m.e.r.-beoordelingsbesluit in twijfel te trekken. Verweerder heeft zich mogen aansluiten bij de typering van het desbetreffende gebied als agrarisch, gelet op de overwegend agrarische functie van het gebied. Met betrekking tot de gestelde belasting van nabijgelegen Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar wat hiervoor onder 7 tot en met 7.4 is overwogen. Het relativiteitsvereiste verzet zich ertegen dat het bestreden besluit op deze grond vernietigd wordt. De door eisers geuite vrees voor bodemdaling in verband met een toename van zwaar verkeer, hebben zij niet nader onderbouwd. Ook hierin ziet de rechtbank daarom geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
In het m.e.r.-beoordelingsbesluit is tot slot vastgesteld dat de bedrijfsuitbreiding leidt tot een toename van fijnstofemissie van 9186 gram per jaar en dat dit geen belemmering oplevert voor vergunningverlening. De rechtbank ziet geen grond deze conclusie onjuist te achten. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eisers dat de toename van fijnstof leidt tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat is hiervoor niet voldoende.
8.3
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen reden ziet om aan de conclusie van het m.e.r.-beoordelingsbesluit te twijfelen. Eisers hebben geen concrete gegevens overgelegd waaruit volgt dat de m.e.r.-beoordeling zulke gebreken of leemten in kennis bevat dat verweerder zich hierop niet heeft kunnen baseren. Nu uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, heeft verweerder terecht aangenomen dat voor de voorgenomen uitbreiding van de veehouderij van vergunninghoudster geen milieueffectrapportage behoefde te worden opgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
9. Zoals hiervoor is overwogen onder 5.2 heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat in de nachtperiode voldaan wordt aan de geldende geluidvoorschriften. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Met toepassing van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat kan door het geven van een aanvullende motivering of door het nemen van een nieuw besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder inzichtelijk maken dat ter plaatse van de woning van eisers kan worden voldaan aan de norm voor het maximale geluidniveau van 51 dB(A) tussen 23.00 uur en 06.00 uur. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de geboden gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de geboden gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1°, van de Wabo dient het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, in acht te nemen dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
Besluit emissiearme huisvesting
Artikel 3 luidt:
“1. Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015, […] “
Deze maximale emissie waarde voor ammoniak bedraagt voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar 12,2 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Indien het een huisvestingssysteem betreft voor het houden van melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar die worden beweid, bedraagt de maximale emissiewaarde 13,0.
Artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben;
[…];
4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt;
[…].”
In categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of bij de voorbereiding van een besluit een milieueffectrapport moet worden opgesteld, onder meer aangewezen: een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren, voor meer dan 200 stuks melkrundvee.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1480.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4078.