ECLI:NL:RBDHA:2022:3621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
NL21.19262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en geloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend op 5 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de problemen die eiser met de broers van zijn voormalige vriendin heeft ervaren, ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 maart 2022, maar beide partijen zijn niet verschenen. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Marokko is ontvoerd, mishandeld en verkracht, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen inconsistent en niet onderbouwd zijn.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris de zorgvuldigheid van het gehoor niet heeft geschonden en dat er geen noodzaak was voor een forensisch medisch onderzoek (FMO) in deze zaak. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat Marokko niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor geweld waartegen de Marokkaanse autoriteiten hem niet kunnen beschermen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.19263, op 23 maart 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 5 november 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft twee jaar lang een (geheime) relatie gehad met een meisje genaamd [naam 2]. In juni 2010 is eiser ontvoerd, mishandeld en verkracht door de broers van [naam 2] vanwege de relatie. De broers hebben foto’s gemaakt van eisers naakte lichaam en deze via sociale media gedeeld. Daardoor werd over eiser geroddeld en kon hij geen werk meer krijgen. In oktober 2020 heeft eiser Marokko verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. [1] Verweerder volgt de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. De problemen van eiser met de broers van [naam 2] acht verweerder ongeloofwaardig, omdat hij daarover wisselende, tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd en hij deze verklaringen ook niet kan onderbouwen met documenten. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat Marokko in het algemeen en in eisers geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. Verweerder heeft de samenwerkingsverplichting geschonden en in strijd gehandeld met artikel 18 van de Procedurerichtlijn [2] doordat er geen FMO [3] is uitgevoerd. Eiser is daardoor ten onrechte niet in staat gesteld om zijn asielrelaas te staven met zijn littekens en medische klachten. Daarnaast is geen sprake geweest van een zorgvuldig gehoor. Eiser is tijdens het gehoor afgekapt door de hoormedewerker. Ook is aan hem gevraagd om het kort te houden en niet te veel uit te wijden. Tot slot verzoekt eiser om aanhouding van het beroep gelet op zijn aanvraag bij iMMO [4] voor een medisch onderzoek. Daarbij heeft eiser een brief van iMMO van 18 januari 2022 overgelegd waaruit blijkt dat iMMO bereid is onderzoek te verrichten indien de rechtbank de procedure aanhoudt in verband met dit onderzoek.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
5. Verweerder heeft bij brief van 17 januari 2022 meegedeeld dat melding is gedaan dat eiser op 7 januari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat procesbelang ontbreekt wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde. [6] De gemachtigde van eiser heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij contact heeft met eiser en weet waar eiser verblijft. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
Zorgvuldigheid gehoor
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat het gehoor op een onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van gehoor blijkt dat eiser in de gelegenheid is
gesteld om zijn relaas naar voren te brengen en dat daarover vervolgens voldoende en concrete vragen zijn gesteld. Uit de door eiser aangehaalde passage uit pagina 18 van het rapport van gehoor blijkt weliswaar dat eiser eenmaal is onderbroken door de hoormedewerker tijdens de beantwoording van een vraag, maar dit leidt niet tot de conclusie dat eiser onzorgvuldig is gehoord. De hoormedewerker heeft immers de gestelde vraag daarna geherformuleerd zodat eiser hierop alsnog een antwoord op kon geven.
Geloofwaardigheid van het relaas
7. Voor zover eiser met een verwijzing naar de zienswijze heeft bedoeld de door verweerder gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling te betwisten, wordt overwogen dat een enkele verwijzing naar de zienswijze daartoe onvoldoende is. Verweerder is namelijk in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op wat eiser in de zienswijze heeft gesteld en eiser heeft in beroep niet aangegeven waarom hij het met die motivering niet eens is of waarom die motivering tekort schiet. Nu de door verweerder geconstateerde wisselende, tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen in beroep niet (voldoende) zijn betwist, heeft verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Veilig land van herkomst
8. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat Marokko in het algemeen en ook voor eiser persoonlijk een veilig land van herkomst is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor geweld waartegen de Marokkaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen.
FMO en iMMO
9. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn regelt de lidstaat een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Dit is in de Nederlandse regelgeving vastgelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vb. [7] Verweerder heeft in paragraaf C1/4.4.4. van de Vc [8] en werkinstructie 2016/14 nader uitgewerkt in welke gevallen hij een FMO aanbiedt. Hieruit volgt dat op het moment dat verweerder een FMO start, verweerder een eerste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en verweerder een FMO van belang acht voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag ingewilligd of afgewezen wordt. In dergelijke gevallen is een FMO relevant.
10. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een FMO voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser niet van doorslaggevend belang is en daarom niet relevant is. Verweerder heeft daarbij erop gewezen dat de verklaringen die eiser heeft afgelegd ongeloofwaardig zijn. Omdat de geloofwaardigheidsbeoordeling de toets in rechte kan doorstaan, is verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat een FMO niet relevant kan zijn, zodat er geen verplichting bestond om eiser deze aan te bieden.
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het beroep aan te houden in afwachting van een onderzoek van iMMO.
Conclusie
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Forensisch medisch onderzoek.
4.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.