Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was als burgerambtenaar aangesteld bij het ministerie van defensie en werkzaam als brandwacht. In die functie moest eiser rijden op een brandweerwagen in repressieve dienst diende hij te beschikken over een rijbewijs van groep 2 (categorie C).
2. Sinds 14 november 2016 heeft eiser zijn functie als gevolg van ziekte niet of slechts gedeeltelijk kunnen uitoefenen. Eisers arbeidsverzuim had verschillende oorzaken. Eiser is in eerste instantie uitgevallen met een schouderblessure. In de verzuimrapportage van 5 oktober 2017 heeft senior militair arts, de heer L.T. Roskott, vastgesteld dat hij met zijn rechterarm niet boven schouderhoogte kan werken. Vervolgens is eiser met de brandweerkeuring van 8 februari 2018 medisch ongeschikt verklaard voor de functie van brandwacht. Volgens de bedrijfsarts, de heer F.D. Bijl, kent eiser een algehele ‘broze’ gezondheid, met een matige conditie en is er sprake van alcoholmisbruik. Ook heeft eiser in januari 2015 en in september 2016 tweemaal een epileptische aanval gehad. Op 27 maart 2018 heeft senior bedrijfsarts M.P. Bissewar met een second opinion de uitslag van deze keuring bevestigd.
3. Gelet op alle contra-indicaties omtrent eisers gezondheid en de strenge regelgeving die het CBRhanteert ten aanzien van het ongeschikt zijn voor een rijbewijs van groep 2 in geval van meerdere epileptische aanvallen, heeft verweerder vastgesteld dat eiser vanwege een medische oorzaak zijn functie als brandwacht niet in de volle omvang kan uitoefenen. Hiermee is eiser dus ongeschikt tot verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Wat vindt eiser in beroep?
4. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat niet aan de voorwaarden voor ontslag is voldaan. Gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWVmoet eiser als functiegeschikt worden beschouwd. Uit het rapport blijkt namelijk dat hij in staat is om als brandwacht te functioneren, waarbij ook de medische geschiktheid van eiser in acht is genomen. Verweerder heeft niet zorgvuldig onderzocht of aan eiser andere arbeid binnen het gezagsbereik van de minister van defensie kan worden aangeboden.
5. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij momenteel als vrachtwagenchauffeur buiten defensie werkzaam is. Voor eiser is het nog wel van belang dat hij terugkeert in zijn oude werk, zodat hij aanspraak kan maken op functioneel leeftijdsontslag en een hoger salaris. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser reeds hierom belang bij een heroverweging van het primaire besluit.
6. In geschil is of aan de voorwaarden van artikel 121, derde lid, van het BARD is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat aan eiser alleen ontslag kan worden verleend als (a) er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar, (b) herstel van de ziekte ook niet binnen zes maanden na die twee jaar te verwachten valt en (c) dat het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om betrokkene binnen het gezagsbereik van de minister van defensie andere arbeid aan te bieden. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechtermoet het herplaatsingsonderzoek zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Die eis gaat echter niet zover dat een niet bestaande functie voor eiser in het leven moet worden geroepen.
7. Uit artikel 121, zevende lid, van de BARD volgt dat het oordeel van een door de UWV aangewezen arts dient te worden gevraagd over de voorwaarden uit het derde lid, onder a en b. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er geen deskundigenoordeel is aangevraagd bij het UWV en verweerder hiertoe niet gehouden is nu het beleideen ‘kan’ bepaling bevat. Het UWV geeft slechts deskundigenoordelen af wanneer hiervoor een WIA aanvraag is ingediend. Ten tijde van het ontslagbesluit heeft eiser geen WIA aanvraag ingediend en was eiser volledig gere-integreerd. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de ziekte is komen vast te staan, doordat twee specialisten hebben vastgesteld dat eiser op medische gronden niet geschikt was tot het uitoefenen van zijn arbeid. Dit standpunt is bevestigd in een tweetal uitspraken.Hiermee is aan de eerste twee voorwaarden van artikel 121, derde lid, van het BARD voldaan.
8. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor eiser om te re-integreren binnen het ministerie. Verweerder heeft voldoende onderbouwd op welke wijze hij heeft onderzocht of binnen het gehele ministerie geen passende functie voorhanden was. Hoewel eiser is gewezen op andere soortgelijke functies waar geen groot rijbewijs voor nodig was, heeft hij aangegeven enkel als brandwacht werkzaam te willen blijven. Uit het dossier blijkt dat eiser na 104 weken uiteindelijk volledig gere-integreerd is in een, naar eiser stelt, door hem zelf gevonden functie van vrachtwagenchauffeur buiten defensie. Dat eiser na zijn ontslag toch een WIA-aanvraag heeft ingediend, waardoor het UWV zich onverplicht heeft uitgelaten over zijn medische geschiktheid, leidt niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden niet zodanig zijn dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ontslagverlening gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
10. De rechtbank overweegt dat de maximale redelijke termijn voor bezwaar, beroep en hoger beroep in totaal vier jaar is, waarvan een half jaar voor de bezwaarfase, anderhalf jaar voor de beroepsfase in eerste aanleg en twee jaar voor de hoger beroepsfase. Daarmee geldt dat voor de bezwaar en de beroepsfase samen een termijn van twee jaar geldt. Volgens eiser is er meer dan twee jaar verstreken na het indienen van het bezwaarschrift. Om deze reden doet hij een beroep schadevergoeding op grond van artikel 6 van het EVRM.De rechtbank is niet gebleken dat de termijn voor de bezwaar en beroepsfase samen meer dan twee jaar bedraagt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.