ECLI:NL:CRVB:2020:1384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
19/906 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid ambtenaar voor functie na medische ongeschiktheid en verlaging van bezoldiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die als burgerambtenaar werkzaam was bij het ministerie van Defensie. De appellant was om medische redenen niet in staat zijn functie volledig uit te oefenen, wat leidde tot een verlaging van zijn bezoldiging tot 70% door de staatssecretaris van Defensie. De appellant had in 2015 en 2016 twee keer een onwelwording gehad, die door zijn neuroloog als epileptische aanvallen waren gediagnosticeerd. De staatssecretaris baseerde zijn besluit om de bezoldiging te verlagen op de Regeling eisen geschiktheid 2000, die strenge eisen stelt aan het beschikken over een rijbewijs van groep 2 in geval van meerdere epileptische aanvallen.

De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de onwelwordingen niet als epileptische aanvallen gediagnosticeerd waren en dat hij dus geschikt was voor zijn functie. De Raad oordeelde echter dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat de appellant om medische redenen ongeschikt was voor zijn functie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van medische geschiktheid voor functies binnen de overheid, vooral wanneer deze functies vereisen dat men over specifieke rijbewijzen beschikt. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en voegde hieraan toe dat de conclusies van de neuroloog en de deskundige in de zaak goed onderbouwd waren.

Uitspraak

19/906 AW
Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 januari 2019, 18/3603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R.M. van Haren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als burgerambtenaar aangesteld bij het ministerie van Defensie en werkzaam als [functie] op [locatie] in [vestigingsplaats] . Omdat appellant in zijn functie moest rijden op een brandweerwagen in repressieve dienst diende hij te beschikken over een rijbewijs van groep 2 (categorie C).
1.2.
Op 8 januari 2015 en 16 september 2016 is appellant op zijn werk onwel geworden.
1.3.
Bij besluit van 8 november 2017 heeft de staatssecretaris met toepassing van artikel 26 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie de bezoldiging van appellant per
28 november 2017 verlaagd tot 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging omdat appellant sinds 14 november 2016 als gevolg van ziekte zijn functie niet of slechts gedeeltelijk kan uitoefenen.
1.4.
Bij besluit van 23 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Per 12 december 2019 is appellant eervol ontslag verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil over de verlaging van de bezoldiging van appellant spitst zich toe op de vraag of appellant om medische redenen ongeschikt was om zijn functie van [functie] volledig uit te oefenen.
4.2.
De staatssecretaris heeft zich in zijn besluitvorming op het standpunt gesteld dat appellant om medische redenen ongeschikt wordt geacht voor het vervullen van zijn functie van [functie] en dat zijn bezoldiging daarom wordt verlaagd. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat appellant in relatief korte tijd, op 8 januari 2015 en op 16 september 2016, tweemaal een epileptische aanval heeft gehad en de in de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) vervatte strenge regelgeving ten aanzien van het ongeschikt zijn voor een rijbewijs in groep 2 in geval van meerdere epileptische aanvallen meebrengt dat appellant in ieder geval tot september 2021 niet kan beschikken over het voor de functie van [functie] vereiste rijbewijs.
4.3.
Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de twee onwelwordingen niet (beide) gediagnosticeerd zijn als epileptische aanvallen en dat ze het gevolg zijn van slaapproblemen, dat er daarom geen sprake is van meerdere epileptische aanvallen maar hoogstens van één epileptische aanval en dat hij gelet op onderdeel 7.2.1 van de bijlage bij de Regeling bij het ingaan van de verlaging van zijn bezoldiging daarom wel kon beschikken over het voor de functie van [functie] vereiste rijbewijs en dus wel volledig geschikt was voor het vervullen van zijn functie. Subsidiair heeft appellant gesteld dat is vastgesteld dat de onwelwordingen bij het ingaan van de verlaging van zijn bezoldiging geen invloed (meer) hadden op zijn rijvaardigheid en dat er daarom geen reden (meer) was om te concluderen dat hij op dat moment niet beschikte over het voor de functie van [functie] vereiste rijbewijs.
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant om medische redenen niet geschikt was voor het vervullen van zijn functie als [functie] en dat de staatssecretaris de bezoldiging van appellant op goede gronden heeft verlaagd tot 70%. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en voegt hieraan nog het volgende toe. De behandelend neuroloog van appellant, dr. P. Admiraal, heeft de eerste onwelwording van appellant, op 8 januari 2015, gediagnosticeerd als een epileptisch insult. Het is juist, zoals appellant heeft gesteld, dat Admiraal in zijn brief van 22 september 2016 aan de huisarts van appellant kenbaar heeft gemaakt dat appellant op 16 september 2016 mogelijk voor de tweede maal een gegeneraliseerde epileptische aanval heeft gehad. Uit de door Admiraal gebruikte bewoordingen kan echter niet de conclusie worden getrokken dat de tweede onwelwording geen epileptische aanval was. Waar Admiraal nog voorzichtig was in zijn diagnose van de tweede onwelwording heeft de in bezwaar ingeschakelde deskundige, neuroloog
dr. J.W.M. Brans, na onderzoek te hebben verricht, in zijn rapportage van 29 januari 2018 immers zonder voorbehoud en onomwonden geconcludeerd dat er geen twijfel over bestaat dat beide wegrakingen - hoewel ze zijn geprovoceerd door slaapdeprivatie - epileptisch van origine zijn. Deze conclusie is inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich bij zijn besluitvorming terecht gebaseerd op onderdeel 7.2.2 van de bijlage bij de Regeling en op goede gronden geconcludeerd dat appellant in ieder geval voor de duur van vijf jaar niet kan beschikken over een rijbewijs uit groep 2. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan het oordeel van de staatssecretaris. Dat de bedrijfsarts, senior militair arts L.J. Roskott, in zijn rapportage van 26 mei 2017 heeft vermeld dat appellant weer in staat kon worden geacht om voertuigen te besturen, maakt dit niet anders. De staatssecretaris heeft Roskott gevraagd om nadere duiding te geven aan zijn rapportage. Roskott heeft bij e-mailbericht van 21 juni 2019 onder meer geschreven dat ten tijde van zijn rapportages sprake was van twee insulten die na beoordeling van de neuroloog geen epileptische insulten waren. Ter zitting is vastgesteld dat Roskott in zijn e-mailbericht doelt op de bevindingen van neuroloog Admiraal en dat het onderzoek door neuroloog Brans toen nog niet had plaatsgevonden. Reeds hierom kunnen de rapportage en het e-mailbericht van Roskott geen aanknopingspunt voor twijfel opleveren.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen aanspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) M. Buur