ECLI:NL:RBDHA:2022:3432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/09/626344 / KG RK 22-300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter in strafzaak

Op 22 maart 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de politierechter, mr. L.K. van Zaltbommel, gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid. De verzoeker stelde dat het procesdossier vervalst was, omdat persoonsgegevens van de aangeefster en getuigen waren verwijderd en de volgorde van de stukken niet logisch was. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze stelling feitelijke grondslag mist. De politierechter had geen partijdigheid getoond door de adresgegevens te verwijderen en de volgorde van de stukken aan te passen.

Daarnaast had de verzoeker geklaagd over de procedurele beslissingen van de politierechter, zoals het inplannen van de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding op dezelfde datum als de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. De wrakingskamer benadrukte dat procedurele beslissingen niet automatisch wijzen op vooringenomenheid, tenzij ze zo onbegrijpelijk zijn dat er geen andere verklaring voor kan zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de politierechter zich aan de gebruikelijke gang van zaken hield en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/11
zaak- /rekestnummer: C/09/626344 / KG RK 22-300
Beslissing van 22 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. L.K. van Zaltbommel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de politierechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. A. Briejer,
officier van justitie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek, met bijlagen, van 13 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 14 maart 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter, met bijlagen, van 14 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 14 maart 2022;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, gehouden op 21 maart 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker;
-de officier van justitie.
De politierechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Ter zitting heeft de officier van justitie aantekeningen voorgedragen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de politierechter in de strafzaak met parketnummer 09/227895-21 tegen verzoeker als verdachte. Verzoeker is gedagvaard om te verschijnen voor de politierechter op 22 maart 2022 om 16.45 uur. Verzoeker wordt ervan verdacht dat hij op 24 augustus 2021 een vrouw heeft mishandeld, nadat tussen hem en twee vrouwen voor de ingang van een supermarkt een discussie was ontstaan.
Verzoeker heeft op 2 februari 2022 een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend en een verzoek tot uitstel van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak gedaan. De politierechter heeft de behandeling van het bezwaarschrift ingepland op 22 maart 2022 om 16.45 uur, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
Op 8 februari 2022 heeft verzoeker de politierechter verzocht om inzage in zijn procesdossier inclusief de camerabeelden die zich daarin zouden bevinden. Op 9 februari 2022 heeft de griffie van de rechtbank het procesdossier naar verzoeker gemaild, maar hier zaten geen camerabeelden bij. Op 16 februari 2022 heeft verzoeker de griffie van de rechtbank verzocht om inzage in de camerabeelden, maar hierop heeft hij geen reactie gekregen.
Verzoeker heeft bij het Openbaar Ministerie ook verzocht om inzage in het procesdossier. Op 27 september 2021 heeft (de toenmalige advocaat van) verzoeker het dossier van het Openbaar Ministerie (zonder werkende camerabeelden) ontvangen. Op 24 februari 2022 heeft verzoeker in de inzagekamer van het Openbaar Ministerie inzage gekregen in het procesdossier en de camerabeelden.
Op 23 februari 2022 heeft verzoeker aan de politierechter kenbaar gemaakt dat hij op de zitting van 22 maart 2022 een groot aantal getuigen wil ondervragen. De politierechter heeft op 25 februari 2022 aan verzoeker laten berichten dat hij op de zitting van 22 maart 2022 een beslissing zal nemen op dit verzoek .
Op 2 maart 2022 heeft verzoeker verzocht om de (inhoudelijke) behandeling van zijn zaak met twee weken uit te stellen, omdat, als het bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond wordt verklaard, verzoeker extra tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op de zitting. De politierechter heeft op 7 maart 2022 aan verzoeker laten berichten dat hij niet op voorhand op het aanhoudingsverzoek zal beslissen, maar dat op de zitting van 22 maart 2022 eerst zal worden beslist op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding en dat verzoeker –indien het tot een inhoudelijke behandeling komt – desgewenst op de zitting een verzoek tot aanhouding kan doen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. De politierechter heeft blijk gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker door als volgt te handelen.
De politierechter heeft verzoeker ten onrechte verhinderd om kennis te nemen van de camerabeelden waarop het ten laste gelegde feit te zien zou zijn en het daarmee voor verzoeker, zo begrijpt de wrakingskamer, onmogelijk gemaakt om deze te vergelijken met de camerabeelden die verzoeker bij het Openbaar Ministerie heeft ingezien en die vragen oproepen.
De politierechter heeft het procesdossier waarover hij beschikt en dat de griffie van de rechtbank aan verzoeker heeft verzonden, vervalst door alle persoonsgegevens van aangeefster en getuigen uit dat dossier te verwijderen en de stukken in een niet logische en niet-chronologische volgorde te leggen.
De politierechter is niet ingegaan op het aanhoudingsverzoek van verzoeker in zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding van 2 februari 2022, maar heeft de behandeling van het bezwaarschrift gepland op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip als de inhoudelijke behandeling, omdat de politierechter kennelijk al wist dat hij het bezwaarschrift ongegrond gaat verklaren. De politierechter heeft verzoeker daarmee de mogelijkheid onthouden om zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak.
De politierechter heeft het aanhoudingsverzoek van verzoeker van 2 maart 2022 doorgestuurd naar de officier van justitie en hierover zijn mening gevraagd, terwijl de politierechter daarop zelf moet beslissen.
2.3.
De politierechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker legt aan zijn verzoek onder meer ten grondslag dat de politierechter het procesdossier dat de griffie van de rechtbank aan verzoeker heeft verstrekt, heeft vervalst. Volgens verzoeker betekent dit dat de politierechter vooringenomen is jegens hem. De stelling dat sprake is van vervalsing van het procesdossier mist echter feitelijke grondslag, aangezien hetgeen verzoeker daartoe aanvoert geen vervalsing oplevert. Dat het procesdossier is ontdaan van de adresgegevens van aangeefster en getuigen en in een andere volgorde is gelegd, vormt ook overigens geen omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de politierechter jegens verzoeker.
3.3.
Verzoeker vindt verder dat de politierechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens hem door niet in te gaan op het aanhoudingsverzoek van verzoeker in zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding, maar de behandeling van het bezwaarschrift in te plannen op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip als de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en vervolgens, toen verzoeker (nogmaals) verzocht om aanhouding van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, de officier van justitie te vragen om zijn standpunt over dit aanhoudingsverzoek.
3.4.
De beslissingen van de politierechter om de behandeling van het bezwaarschrift voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in te plannen en om het aanhoudingsverzoek van verzoeker voor te leggen aan de officier van justitie, zijn procedurele beslissingen. Het is de wrakingskamer duidelijk dat verzoeker het niet eens is met deze beslissingen. Het is echter niet aan de wrakingskamer om die beslissingen inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo'n beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die, in geval van de aanwending van een rechtsmiddel, belast is met de behandeling van de zaak.
3.5.
Een procedurele beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als hieruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is alleen het geval indien de rechter een procedurele beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Hetzelfde geldt voor de motivering van een dergelijke beslissing. Er bestaat alleen dan een grond voor wraking indien deze motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan.
3.6.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Bij de beoordeling van de vraag of de beslissing niet anders dan door vooringenomenheid kan zijn ingegeven, moet immers worden betrokken onder welke omstandigheden en binnen welk processueel kader deze beslissing is genomen. Zoals de politierechter ook in zijn schriftelijke reactie heeft aangegeven, wordt een bezwaarschrift tegen de dagvaarding altijd ingepland om in raadkamer te worden behandeld voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van een strafzaak. De raadkamer en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak vindt altijd plaats ten overstaan van dezelfde rechter, die de inhoud van de zaak immers kent en op efficiënte wijze kan oordelen over zowel het bezwaarschrift als de tenlastelegging. De beslissingen van de politierechter op dit punt zijn dus in lijn met de gebruikelijke gang van zaken. Dit geldt ook voor de beslissing om het aanhoudingsverzoek voor te leggen aan de officier van justitie en zijn standpunt daarover te vragen. Dit is bovendien vereist in het kader van hoor en wederhoor. Deze beslissingen van de politierechter leiden dan ook niet tot de conclusie dat de politierechter verzoeker anders heeft behandeld dan andere verdachten of anderszins blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker.
3.7.
Uit de omstandigheid dat de politierechter geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om de camerabeelden die onderdeel uitmaken van het procesdossier aan verzoeker te verstrekken, kan ook geen vooringenomenheid van de politierechter worden afgeleid. Zoals verzoeker tijdens de mondelinge behandeling ook heeft erkend, heeft hij de camerabeelden reeds ingezien bij het Openbaar Ministerie. De wrakingskamer gaat er van uit, hetgeen gebruikelijk is, dat de politierechter de camerabeelden tijdens de zitting zal tonen, hetgeen verzoeker de mogelijkheid biedt om na te gaan of deze beelden dezelfde zijn als die hij heeft ingezien.
3.8.
Voor het overige betreffen de gronden die verzoeker aanvoert zaken die pas op de zitting van de politierechter aan de orde (mogen) komen. Het is immers de taak van de politierechter om dergelijke inhoudelijke gronden te onderzoeken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Uit het feit dat de politierechter hierop nog niet is ingegaan dan wel hierover nog geen beslissing heeft genomen, kan onder de gegeven omstandigheden niet worden afgeleid dat hij hiermee is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch dat hij hiermee op enige wijze de schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gewekt. Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van vooringenomenheid van de politierechter jegens verzoeker.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3.10.
De wrakingskamer ziet thans geen reden om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling wordt genomen, zoals door de officier van justitie op de zitting van de wrakingskamer is verzocht.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de officier van justitie;
• de politierechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, R. Cats en J.E. Bierling, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.