ECLI:NL:RBDHA:2022:3381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
SGR 21/5122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering en procesbelang bij bezwaar tegen besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, vertegenwoordigd door mr. D.F. Rosenbaum. Eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die per 11 december 2020 door verweerder was beëindigd. Dit besluit was gebaseerd op de verkoop van eisers woning, waardoor hij volgens verweerder over een vermogen beschikte dat het vrij te laten vermogen overschreed. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiser ontving immers ondanks het bestreden besluit een bijstandsuitkering, en het ongedaan maken van het besluit zou hem financieel niets opleveren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgelegde maatregel van verlaging van de uitkering en de nieuwe verplichtingen in een ander besluit aan de orde zijn en dat eiser daartegen afzonderlijk bezwaar kan maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser wel procesbelang had bij het beroep voor zover dit gericht was tegen het niet vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. Echter, omdat het primaire besluit niet is herroepen, kon eiser geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Diest (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering voor levensonderhoud van eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van
11 december 2020 beëindigd.
Bij besluit van 22 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is door middel van een beeldverbinding (Skype) ter zitting behandeld op
16 februari 2022. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2.1
Eiser ontving met ingang van 1 mei 2018 een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. In de toekenningsbeschikking is het vermogen van eiser bij aanvang van de bijstandsverlening vastgesteld op een bedrag van
€ 52.320,04 negatief. Het resterende vrij te laten vermogen is vastgesteld op het destijds geldende bedrag van € 6.020,-. Voor de berekening van het vermogen per 1 mei 2018 is het in de eigen woning gebonden vermogen van € 25.792,- niet als vermogen in aanmerking genomen vanwege artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de Pw.
2.2
Eiser heeft zijn woning op 11 december 2020 verkocht voor een bedrag van
€ 241.000,-. Verweerder heeft onderzocht welke gevolgen dit heeft voor het recht van eiser op bijstand.
3. Het primaire besluit berust op het standpunt dat eiser door de verkoop van zijn woning, het aflossen van de hypothecaire lening en het vrijvallen van de aan de hypotheek gekoppelde polis van de levensverzekering over een vermogen is gaan beschikken dat het voor hem geldende vrij te laten vermogen overstijgt. Daarom heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken.
4. In het bezwaar tegen het primaire besluit heeft eiser onder meer aangevoerd dat de door verweerder uitgevoerde berekening niet klopt, en dat hij ondanks de verkoop van de woning vanwege het totaalbedrag van zijn schulden nog steeds een negatief eigen vermogen heeft.
5. Op 23 februari 2021, hangende het bezwaar, heeft eiser een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft verweerder eiser een uitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend met ingang van 11 december 2020.
6. Na eiser over zijn bezwaar te hebben gehoord heeft verweerder bij het bestreden besluit de berekening van het vermogen en de motivering van het besluit aangepast. Het bezwaar is echter ongegrond verklaard. Verweerder is en blijft van mening dat de bijstandsverlening in verband met de verkoop van eisers woning niet ongewijzigd kon worden voortgezet.
7. In beroep heeft eiser de in bezwaar aangevoerde gronden herhaald. Volgens eiser miskent verweerder dat het bij aanvang van de bijstandsverlening aanwezige negatieve vermogen moet worden afgezet tegen de vermogenstoename als gevolg van de verkoop van de eigen woning. Het resultaat is dat eiser nog steeds over een negatief eigen vermogen beschikt. Verder betwist eiser dat hij de woning voor een te lage prijs heeft verkocht. Tevens stelt eiser dat verweerder de (proces)kosten van de bezwaarprocedure had moeten vergoeden.
8. De rechtbank ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van (de rechtmatigheid van) het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van 10 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1666, is sprake van voldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is, eveneens volgens vaste rechtspraak, zoals blijkt uit de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3679, onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
9. Verweerder heeft de uitkering per 11 december 2020 beëindigd omdat aan eiser door de verkoop van diens woning vermogen is toegevallen van in totaal € 42.652,43. Daardoor is het vrij te laten vermogen overschreden en kon de bijstandsverlening niet (ongewijzigd) worden voortgezet. Hierbij heeft verweerder verwezen naar de berekeningsmethodiek zoals neergelegd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2019:792. Het actuele saldo van eisers bezittingen en schulden was evenwel lager dan de grens van het (op dat tijdstip) vrij te laten vermogen. Daarom heeft verweerder bij besluit van 30 maart 2021 opnieuw een bijstandsuitkering aan eiser toegekend, en wel met ingang van 11 december 2020. Uit een en ander volgt dat eiser ondanks het bestreden besluit onafgebroken een bijstandsuitkering heeft gehad.
Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen (proces)belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het ongedaan maken van dit besluit zou hem immers in financieel opzicht niets opleveren. Ook de stelling van eiser dat de berekening van de vermogenstoename in verband met de woningverkoop, niet klopt, levert in dit geval om dezelfde reden onvoldoende procesbelang op.
10. Desgevraagd heeft eiser gesteld dat hij wel degelijk procesbelang heeft, omdat verweerder hem in het nieuwe toekenningsbesluit van 30 maart 2021 een maatregel heeft opgelegd in de vorm van verlaging van de uitkering met 100% gedurende twee maanden. Bovendien zijn aan hem (nieuwe) arbeids- en re-integratieverplichtingen opgelegd. Dit leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel over het procesbelang. De opgelegde maatregel en verplichtingen betreffen een ander besluit, waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan. Eiser heeft (ook) tegen dat besluit bezwaar en (inmiddels) beroep ingesteld. In die procedure kan eiser zijn bezwaar tegen de opgelegde maatregel aan de orde stellen.
11. Ten slotte heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank wel procesbelang bij het beroep voor zover het is gericht tegen het niet vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar de berekening van de vermogenstoename en de overwegingen van zijn besluit heeft aangepast. Dit heeft echter niet geleid tot het herroepen van het primaire besluit, waarbij de uitkering is ingetrokken. Daarom kon eiser, gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.