ECLI:NL:RBDHA:2022:3331
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Gambiaanse eiser en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Gambiaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 16 maart 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 maart 2022, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er een lichter middel beschikbaar was, zoals verblijf bij een gestelde neef. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat er geen motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Gambia was, aangezien er recent een laissez-passeraanvraag was verzonden en de eiser een presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten was ingepland. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.