ECLI:NL:RBDHA:2022:3331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
NL22.4635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Gambiaanse eiser en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Gambiaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 16 maart 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 30 maart 2022, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er een lichter middel beschikbaar was, zoals verblijf bij een gestelde neef. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat er geen motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Gambia was, aangezien er recent een laissez-passeraanvraag was verzonden en de eiser een presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten was ingepland. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.4635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach-el Allachi).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding B.H.M. van Brunschot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Gambiaanse nationaliteit te bezitten.
2. Eerder is eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring gesteld. Deze maatregel is opgeheven en vervolgens meteen vervangen door het bestreden besluit nadat eiser zijn rechtsmiddelen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag had ingetrokken.
3. Eiser voert aan dat in de maatregel niet goed is gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel en dat verweerder ook niet goed heeft onderzocht of hij had kunnen verblijven bij zijn gestelde neef. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2022 blijkt dat verweerder contact heeft opgenomen met de gestelde neef, die echter niet heeft bevestigd dat eiser bij hem kan verblijven. Dit heeft verweerder vervolgens meegewogen in het bestreden besluit. Hierin is dan ook geen zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek gelegen.
4. Daarnaast heeft eiser in het kader van het lichter middel aangevoerd dat hij zelf contact wil opnemen met de Gambiaanse autoriteiten om zijn vertrek te bewerkstelligen. Deze beroepsgrond kan niet slagen omdat eiser de gronden van de maatregel niet heeft betwist, zodat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is.
5. Daarnaast voert eiser aan dat er geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia bestaat. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2498). In deze uitspraak ging het om een geval waarin de Gambiaanse autoriteiten, ook nadat twee keer is gerappelleerd, in het geheel niet reageerde op een laissez-passeraanvraag. In het geval van eiser is er echter pas recent een laissez-passeraanvraag verzonden naar de Gambiaanse autoriteiten, te weten op 24 februari 2022. Bovendien is geen sprake van een situatie waarin de Gambiaanse autoriteiten in het geheel niet reageren, aangezien eiser blijkens de mededeling van verweerder ter zitting op 21 april aanstaande staat ingepland voor een presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten. Gelet hierop kan niet op voorhand met een enkele verwijzing naar deze uitspraak worden geoordeeld dat er ook in het geval van eiser geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia bestaat. Het betoog slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.