ECLI:NL:RBDHA:2022:3301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C-09-615801-HA ZA 21-681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbrengen van dakterras naar oorspronkelijke afmetingen in verband met privacy-inbreuk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot een dakterras dat door gedaagde is aangelegd. De eisers stellen dat het dakterras in strijd is met artikel 5:50 lid 1 BW, omdat het dakterras binnen twee meter van de erfgrens van de naburige erven is gelegen en daardoor leidt tot onrechtmatige inkijk in hun tuinen. De rechtbank heeft op 29 maart 2022 mondeling uitspraak gedaan en geoordeeld dat het dakterras inderdaad in strijd is met de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het oude balkon van gedaagde meer dan twintig jaar aanwezig was, waardoor de vordering van eisers voor dat deel verjaard is. Echter, de uitbreiding van het dakterras is niet verjaard en de rechtbank heeft gedaagde veroordeeld om het dakterras terug te brengen naar de afmetingen van het oude balkon. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning gedaagde niet vrijwaart van civielrechtelijke aanspraken van derden. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van eisers begroot op € 2.342,39 en gedaagde veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en is openbaar uitgesproken op 8 april 2022.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel
zaak- / rolnummer: C/09/615801 HA ZA 21/681
proces-verbaal van mondeling vonnis van 29 maart 2022
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
3.
[eisende partij sub 3]te [plaats] ,
4.
[eisende partij sub 4]te [plaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M. Erkens te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
eiser in het incident,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.M. van de Zwan te Den Haag,
De eisers [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] worden hierna [eisende partij sub 1 c.s.] genoemd, de eisers [eisende partij sub 3] en [eisende partij sub 4] worden hierna [eisende partij sub 3 c.s.] genoemd en de gedaagde wordt [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het vonnis in het incident van 9 maart 2022;
  • de mondelinge behandeling van 28 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het dossier gevoegd. In beginsel wordt geen proces-verbaal opgemaakt van de mondelinge behandeling, tenzij hier om verzocht wordt en verzoeker een voldoende belang heeft bij het opstellen van een proces-verbaal.
1.2.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling aangehouden tot 29 maart 2022 om op die dag op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak te doen.

2.De beoordeling

Is het dakterras in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW? Ja.
2.1.
De rechtbank verwijst voor de beoordeling ook naar de vaststaande feiten die zijn opgenomen in het incidenteel vonnis van 9 maart 2022.
2.2.
In artikel 5:50 lid 1 BW is bepaald dat, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, het niet toegestaan is om binnen twee meter van de grenslijn een balkon of soortgelijk werk te hebben, voor zover dit uitzicht geeft op het naburige erf.
2.3.
Niet in geschil is dat het dakterras van [gedaagde] aan het erf van [eisende partij sub 3 c.s.] grenst. Onder verwijzing naar de foto’s bij de dagvaarding heeft [eisende partij sub 1 c.s.] voldoende gemotiveerd gesteld dat de achterzijde van het hekwerk van het dakterras van [gedaagde] ook grenst aan het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] . Deze stelling is onvoldoende weersproken door [gedaagde] . Dit betekent dat zowel het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] als het erf van [eisende partij sub 3 c.s.] naburig is en zij beiden een beroep kunnen doen op de regeling van artikel 5:50 lid 1 BW.
2.4.
Het huidige dakterras van [gedaagde] moet worden aangemerkt als een soortgelijk werk als bedoeld in 5:50 BW. Dit dakterras is op circa 90 centimeter gelegen van de erfgrens van de erven van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] Tijdens de descente is door de rechtbank vastgesteld dat staande op het dakterras in de kijkrichting van de erven van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] zicht is op (een deel van) beide achtertuinen en de woning. Het dakterras van [gedaagde] is in strijd met artikel 5:50 BW.
2.5.
Voor de beantwoording van de vraag of de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] ook toewijsbaar zijn, is een beoordeling van de overige verweren van [gedaagde] van belang. De rechtbank zal die verweren hierna bespreken.
Is er sprake van verjaring? Ja, voor een deel van het dakterras.
2.6.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op verjaring. Dit verweer slaagt voor een deel. Niet in geschil is dat het oude balkon van [gedaagde] meer dan twintig jaar aanwezig geweest is. Voor de vraag of sprake is van verjaring, is van ondergeschikt belang dat in 2016 de constructie gewijzigd is van een balkon, dat constructief verbonden is met het appartement van [gedaagde] , in een dakterras, dat constructief verbonden is met de uitbouw onder het appartement van [gedaagde] . Dit betekent dat het vorderingsrecht van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] voor zover dat betrekking heeft op de afmetingen van het oude balkon verjaard is. [gedaagde] heeft dus in ieder geval het recht om een dakterras te hebben op de plaats waar in het verleden het balkon aanwezig was, zonder dat hij verplicht is om een ondoorzichtig scherm te plaatsen.
2.7.
Terecht stelt [gedaagde] dat als gevolg van de verjaring [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] de aanwezigheid van het balkon moeten dulden. Dit geldt echter alleen voor de afmetingen van het voormalige balkon, nu het vorderingsrecht ten aanzien van het overige deel van het dakterras nog niet verjaard is. De vordering voor zover die betrekking heeft op de uitbreiding is niet verjaard.
Staat de aan [gedaagde] verleende omgevingsvergunning een beroep op artikel 5:50 lid 1 BW in de weg? Nee.
2.8.
Verder heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat hij de beschikking heeft over een omgevingsvergunning en dat hij erop mag vertrouwen dat de vergunning verleend is volgens de wet. De rechtbank overweegt, met een verwijzing naar vaste jurisprudentie (vgl. HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823), dat een verleende omgevingsvergunning een vergunningaanvrager niet vrijwaart van civielrechtelijke aanspraken van derden, ook niet indien die derde bestuursrechtelijk bezwaar gemaakt hebben, nu het voorkomen van onrechtmatige hinder/inkijk geen onderdeel is van de beoordeling van de omgevingsvergunning. Dit geldt te meer nu de aan [gedaagde] verleende omgevingsvergunning verleend is behoudens rechten van derden. Hieruit volgt dat de omgevingsvergunning [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] niet in de weg staat in hun beroep op artikel 5:50 BW.
Hebben [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] een belang bij hun vordering? Ja.
2.9.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat (i) [eisende partij sub 3 c.s.] en [eisende partij sub 1 c.s.] door aanpassingen in hun eigen tuin zelf de inkijk hebben vergroot, (ii) er geen sprake is van onrechtmatige hinder respectievelijk een schending van de privacy en (iii) [eisende partij sub 3 c.s.] en [eisende partij sub 1 c.s.] geen te respecteren belang hebben. Nu deze drie verweren met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze in gezamenlijkheid beoordelen.
2.9.1.
Bij de beoordeling van onrechtmatige inkijk op grond van artikel 5:50 BW hoeft niet – separaat – vastgesteld te worden of ook sprake is van onrechtmatige hinder en hoeft geen belangenafweging plaats te vinden. Dit is mogelijk anders indien sprake is van misbruik van recht, maar daarvoor zijn in onderhavige zaak onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
2.9.2.
Verder heeft te gelden dat de inrichting van het eigen erf van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] geen onderdeel is van de beoordeling van de onrechtmatige inkijk op de grond van artikel 5:50 lid 1 BW. Binnen de grenzen van de wet staat het [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] vrij om hun eigen erf in te richten. Indien door aanpassingen op hun eigen erf de inkijk vanaf het dakterras vergroot wordt, is het aan [gedaagde] om maatregelen te treffen.
2.9.3.
Tevens geldt dat [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] weldegelijk een belang hebben bij hun vordering tot het terugbrengen van het balkon naar de oude afmetingen. Hoewel de vergroting van het dakterras beperkt is – het dakterras is 15 á 20 centimeter breder en 30 á 40 centimeter dieper geworden – is deze in verhouding tot het oorspronkelijke oppervlakte relatief groot. Bovendien zijn door de vergroting van het oppervlakte de gebruiksmogelijkheden van het dakterras verruimd. Door de verruimde gebruiksmogelijkheden van het balkon zijn tevens de mogelijkheden voor een onwillekeurige inbreuk op de privacy van [eisende partij sub 3 c.s.] toegenomen. De wetgever heeft dit belang met artikel 5:50 BW willen beschermen.
Conclusie en beoordeling nevenvorderingen en proceskosten
2.10.
Geen van de door [gedaagde] aangevoerde verweren slaagt. Dat betekent dat [gedaagde] veroordeeld wordt het dakterras terug te brengen tot de afmetingen van het oude balkon. Nu niet precies vaststaat welke afmetingen het oude balkon had, moet aansluiting worden gezocht bij de gaten in de muur van de bevestigingspunten van het oude balkonhek. Artikel 5:50 BW bevat geen verplichting ten aanzien van de draairichting van de balkondeur. Het onderdeel van het gevorderde dat betrekking heeft op een aanpassing van de draairichting van de deur wordt afgewezen. Voor zover de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] betrekking heeft op (terug)plaatsing van de kast die in het verleden op het balkon aanwezig was, dan wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen nu hiervoor een rechtsgrond ontbreekt.
2.11.
De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, maar gemaximeerd op de hierna vermelde wijze. Onvoldoende weersproken is dat een termijn van acht weken tekort is om de aanpassingen van het dakterras te realiseren. Mocht blijken dat voor het terugbrengen van het oppervlakte van het dakterras een nieuwe omgevingsvergunning vereist is of anderszins medewerking van de gemeente Den Haag waardoor een termijn van acht weken te kort is, dan vertrouwt de rechtbank erop dat partijen in onderling overleg een nieuwe redelijke termijn zullen bepalen.
2.12.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit een bedrag van € 121,39 aan explootkosten, € 309 aan griffierecht en advocaatkosten van € 1.434 (gebaseerd op drie punten van € 478). Tevens wordt [gedaagde] als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in het incident (een punt van € 478). De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 2.342,39

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen acht weken na het wijzen van dit vonnis het dakterras gelegen op de eerste verdieping van de [adres] terug te brengen naar de afmetingen van het balkon dat tot 2016 aanwezig was op straffe van een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] en [eisende partij sub 3 c.s.] , en begroot deze op een bedrag van € 2.342,39;
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad; en
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 8 april 2022.