In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2022 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Polen. De vader, wonende in Polen, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn zoon, die zonder zijn toestemming in Nederland was gebleven. De minderjarige, die ruim 12,5 jaar oud is, heeft zich echter verzet tegen zijn terugkeer naar Polen. Hij heeft verklaard dat hij vreest voor mishandeling door zijn vader en dat hij zijn leven in Nederland fijn vindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige goed in staat is zijn eigen mening te vormen en dat zijn verzet authentiek is. Op basis van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanleiding is om de teruggeleiding te weigeren. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige afgewezen, evenals de overige verzoeken. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft de benoeming van de bijzondere curator voortgezet voor eventuele hoger beroep procedures. De beschikking is openbaar uitgesproken en er kan binnen twee weken hoger beroep worden ingesteld.