ECLI:NL:RBDHA:2022:3151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
NL21.16856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bescherming in Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraakse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming genoot in Kroatië. Eiseres had van 15 september 2015 tot 27 november 2020 in Kroatië verbleven en had daar op 25 april 2017 internationale bescherming gekregen. Eiseres stelde dat zij Kroatië had verlaten vanwege mishandeling door haar ex-man en dat de Kroatische autoriteiten haar geen adequate bescherming konden bieden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat eiseres nog steeds internationale bescherming genoot in Kroatië. De rechtbank baseerde zich op Eurodac-gegevens en bevestigingen van de Kroatische autoriteiten dat eiseres opnieuw in Kroatië zou worden geaccepteerd. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat haar verblijfsrecht in Kroatië was ingetrokken of dat de Kroatische autoriteiten niet in staat waren om haar bescherming te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16856
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres v-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet- ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.16857, op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit.
2. Eiseres verbleef van 15 september 2015 tot 27 november 2020 in Kroatië. Niet in geschil is dat Kroatië op 25 april 2017 aan eiseres internationale bescherming heeft verleend. Eiseres stelt Kroatië te hebben verlaten omdat zij daar, kort gezegd, door haar ex- man werd mishandeld en belaagd. Op 22 september 2021 heeft zij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard1 omdat eiseres internationale bescherming geniet in Kroatië. Dit blijkt uit de Eurodac gegevens en uit de verklaringen van eiseres. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw)
worden uitgegaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Kroatische autoriteiten aan haar geen adequate bescherming hebben kunnen of willen bieden tegen de door haar gestelde mishandeling en belaging. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Kroatië in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Verweerder heeft op 22 november 2021 een bericht van de Kroatische autoriteiten van gelijke datum aan het dossier toegevoegd. In dat bericht bevestigen deze autoriteiten, op vraag van verweerder van 12 november 2021, dat eiseres in Kroatië zal worden geaccepteerd.
Beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in Kroatië nog steeds internationale bescherming geniet en een verblijfsrecht heeft. Verweerder had nader onderzoek daarnaar moeten doen. Volgens eiseres kan haar Kroatische verblijfsrecht zijn ingetrokken omdat zij langer dan zes maanden buiten Kroatië heeft verbleven zonder zich te melden bij de autoriteiten. Dit blijkt uit het AIDA Country report Croatia.2 Er kan niet worden uitgegaan van de Eurodac registratie. Een intrekking van de status van eiseres wordt namelijk niet in Eurodac geregistreerd omdat zij het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie (EU) niet heeft verlaten. Eiseres verwijst hiervoor naar de artikelen 10 sub d en 11 van de Eurodac-verordening.3 Volgens eiseres blijkt uit de verklaring van de Kroatische autoriteiten van 22 november 2021 evenmin dat zij nog steeds een verblijfsrecht heeft in Kroatië.
Eiseres voert verder aan dat de Kroatische autoriteiten aan haar geen bescherming hebben kunnen of willen bieden. Verweerder miskent dat zij in Kroatië over de mishandeling en belaging door haar ex-man heeft geprobeerd te klagen bij de politie en diverse andere instanties, maar dat dit niet tot resultaat heeft geleid. De autoriteiten keuren gender gerelateerd geweld namelijk niet duidelijk af en treden niet daadkrachtig op richting slachtoffers. Eiseres verwijst ter onderbouwing hiervan naar een passage uit het Country Report on Human Rights Practices.4
De beoordeling
6. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet- ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
7. Ter beoordeling is eerst of eiseres nog steeds internationale bescherming geniet in Kroatië en daar een verblijfsrecht heeft.
Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een Eurodac-resultaat.5 Wel geldt dat het tijdsverloop tussen de bevraging van het Eurodac- systeem en de besluitvorming niet te groot mag zijn, zodat de juiste en actuele gegevens bij de besluitvorming worden betrokken. De bevraging heeft op
2 Report van 21 mei 2021 (update 2020).
3 Verordening (EU) nr. 603/2013 van 26 juni 2013.
4 2020 Country Report on Human Rights Practices: Croatia, US Department of State, section 6.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441 en van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:290.
23 september 2021 plaatsgehad en het bestreden besluit dateert van 25 oktober 2021. In dit geval is dat tijdsverloop dus beperkt geweest
.Uit Eurodac volgt dat eiseres internationale bescherming toegekend heeft gekregen in Kroatië vanaf 25 april 2017. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Eurodac-verordening zijn de Kroatische autoriteiten verplicht de gegevens van eiseres uit Eurodac te verwijderen wanneer de Kroatische verblijfsstatus is ingetrokken of beëindigd. De rechtbank stelt vast dat de gegevens van eiseres niet zijn verwijderd uit Eurodac. De stelling van eiseres dat haar verblijfsstatus kan zijn ingetrokken zonder dat die intrekking is vermeld in Eurodac, volgt de rechtbank niet. De artikelen uit de Eurodac-verordening waarnaar eiseres verwijst, zien immers op personen die internationale bescherming verzoeken en niet op personen die internationale bescherming hebben gekregen, zoals eiseres. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak6 dat de enkele omstandigheid dat de geldigheid van een verblijfsdocument zou zijn verlopen, niet al met zich brengt dat de houder daarvan in het desbetreffende land niet langer de aan hem verleende vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus geniet. Uit de artikelen 14, tweede lid, en 19, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn7 volgt namelijk dat internationale bescherming alleen eindigt na een individuele beoordeling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval een dergelijke individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. Verweerder is er gelet op het voorgaande terecht van uitgegaan dat eiseres nog steeds internationale bescherming geniet in Kroatië. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling van eiseres dat verweerder nader onderzoek hiernaar had moeten doen. Uit de ten overvloede door verweerder bij de Kroatische autoriteiten opgevraagde informatie, wordt nog eens bevestigd dat zij akkoord zijn dat eiseres opnieuw tot Kroatië zal worden toegelaten.
8. Ter beoordeling is verder of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet nakomt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Kroatische autoriteiten aan haar geen bescherming hebben kunnen en willen bieden. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij meerdere keren contact heeft gehad met de politie. Zij heeft één keer aangifte gedaan tegen haar ex-man waarna een gesprek met deze ex-man heeft plaatsgevonden op het politiebureau. Eiseres heeft niet opnieuw aangifte gedaan toen bleek dat haar ex-man zich niet aan de toen gemaakte afspraken hield. Het is daarom niet aannemelijk dat de Kroatische politie eiseres niet heeft willen of kunnen helpen.
Op grond van de door eiseres overgelegde rapportage8 kan evenmin worden geconcludeerd dat de autoriteiten aan eiseres geen bescherming zouden kunnen bieden voor haar problemen. De politie heeft immers wel degelijk actie ondernomen naar aanleiding van de aangifte van eiseres. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen jegens haar niet nakomt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2017, ECLI:NL:2017:1253 en van 18 juli 2017, ECLI:NL:2017:1971.
7 Richtlijn 2011/95/EU
8 Zie noot 4.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19774217

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.