ECLI:NL:RBDHA:2022:3129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
C/09/625422 / KG ZA 22-168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkeringsregeling overdracht aandelen in een BV en recht op informatie voor aandeelhouders

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [de Holding c.s.] tegen [B.V. 3] met betrekking tot de overdracht van aandelen in [de Holding]. De eiseressen, bestaande uit [de Holding], [B.V.1] en [B.V.2], vorderen onder andere dat het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van een wettig opgemaakte akte waarin [B.V. 3] verklaart niet langer gegadigde te zijn voor de aankoop van de door [B.V. 2] aangeboden aandelen. De zaak is ontstaan uit een conflict over de statutaire blokkeringsregeling die van toepassing is op de overdracht van aandelen. De eiseressen stellen dat [B.V. 3] de statutaire aanbiedingsregeling misbruikt om de transactie tussen [B.V. 1] en [B.V. 2] te frustreren. De voorzieningenrechter heeft op 6 april 2022 uitspraak gedaan, waarbij de vorderingen van [de Holding c.s.] zijn afgewezen. De rechter oordeelt dat [B.V. 3] recht heeft op informatie die relevant is voor het verkrijgen van financiering om de aandelen te kunnen kopen. De rechter heeft geoordeeld dat [B.V. 3] niet in redelijkheid kan worden verplicht om mee te werken aan de overdracht van de aandelen zonder dat hij de benodigde informatie heeft ontvangen. De eiseressen zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/625422 / KG ZA 22-168
Vonnis in kort geding van 6 april 2022
in de zaak van

1.[de Holding] te [plaats 1] ,

2. [B.V.1] ,te [plaats 1] ,
3. [B.V. 2]te [plaats 2] ,
eiseressen,
advocaten mr. M.P.H. Sanders en mr. J.S. Mennema te Amsterdam,
tegen:
[B.V. 3]te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaten mr. R.J.W. Analbers en mr. C.M. Tjoa te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [de Holding c.s.] ’ en ‘ [B.V. 3] ’. Eisers worden afzonderlijk aangeduid als ‘ [de Holding] ’, ‘ [B.V.1] ’ en ‘ [B.V. 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte houdende overlegging productie 21 tot en met 26 van [de Holding c.s.] , met producties;
- de aanvullende productie van [de Holding c.s.] ;
- de pleitnota’s van [de Holding c.s.] en [B.V. 3] (met productie 17).
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 23 maart 2022. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[de Holding] , opgericht in 2013, staat aan het hoofd van enkele werkmaatschappijen die zich bezighouden met de exploitatie van elektronische muziek, met name in de vorm van de organisatie van (drie) muziekfestivals, in Nederland en Kroatië.
2.2.
Vanaf het begin heeft [de Holding] drie aandeelhouders:
  • [B.V.1] , waarvan [A] (hierna: [A] ) enig aandeelhouder en bestuurder is.
  • [B.V. 2] , waarvan [B] (hierna: [B] ) enig aandeelhouder en bestuurder is;
  • [B.V. 3] , waarvan [C] (hierna: [C] ) enig aandeelhouder en bestuurder is.
[B.V.1] , [B.V. 2] en [B.V. 3] hebben ieder 33% van de aandelen in [de Holding] . Zij hebben elk twee aandelen.
Hierna zullen soms de namen van de natuurlijke personen gebruikt worden waar (mede) de rechtspersoon bedoeld is.
2.3.
Aanvankelijk vormden de aandeelhouders gezamenlijk de statutaire directie van [de Holding] .
2.4.
Artikel 12 van de statuten van [de Holding] bevat een (blokkerings)regeling. Op grond van deze regeling is een aandeelhouder die aandelen wenst over te dragen gehouden deze aan de andere aandeelhouders aan te bieden, waarna zij daarop kunnen reflecteren. Vervolgens dienen de aanbieder en de gegadigde(n) met elkaar in overleg te treden over de prijs; ook voorziet de regeling in de mogelijkheid dat een deskundige de waarde bepaalt. Na vaststelling van de prijs dienen de aandelen binnen een maand na gestanddoening van het aanbod tegen de overeengekomen betaling worden afgenomen. Deze bepaling luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“ […]
5. De aanbieder en degenen, aan wie één of meer aandelen zijn toegewezen, treden in overleg omtrent de voor het aandeel of de aandelen te betalen prijs. Indien dit overleg niet tot overeenstemming heeft geleid binnen drie weken na de mededeling van de directie omtrent de toewijzing wordt de prijs, welke gelijk dient te zijn aan de waarde van het aandeel of de aandelen, vastgesteld door een accountant, aan te wijzen door partijen in gemeenschappelijk overleg of zo zij omtrent deze aanwijzing niet tot overeenstemming zijn gekomen binnen veertien dagen, nadat één van de partijen aan de wederpartij heeft medegedeeld, dat zij prijsvaststelling door een deskundige wenst, door de voorzitter van de Kamer van Koophandel binnen welker ressort de- vennootschap feitelijk gevestigd is.
6. De accountant brengt zijn rapport uit aan de directie.
De directie deelt onverwijld aan de aanbieder en iedere gegadigde bij aangerekende brief, dan wel elektronisch aan e-mailadressen overeenkomstig artikel 8 lid l, mede welke prijs de deskundige heeft vastgesteld.
7. Iedere gegadigde heeft gedurende een maand na verzending van de in lid 6 van dit artikel voorgeschreven mededeling het recht te verklaren. dat hij niet langer of slechts voor minder aandelen dan hij aanvankelijk had opgeëist, gegadigd is. Deze verklaring geschiedt bij aangetekend schrijven, dan wel elektronisch, aan de directie. De aldus vrijkomende aandelen worden alsdan door de directie binnen acht dagen tegen de door de deskundige vastgestelde prijs aangeboden aan de overige aandeelhouders met overeenkomstige toepassing van het in de leden 2, 3 en 4 bepaalde.
8. De aanbieder heeft te allen tijde het recht zijn aanbod in te trekken doch uiterlijk tot een maand nadat hem definitief bekend is aan welke gegadigden hij al de aangeboden aandelen kan verkopen en tegen welke prijs; (...)
9. Nadat de hiervoor bepaalde termijn voor intrekking van het aanbod is verstreken deelt de directie aan de aanbieder en de uiteindelijke gegadigden mede of de aanbieder zijn aanbod al dan niet heeft ingetrokken. Ingeval van gestanddoening van het aanbod is tussen de aanbieder en de gegadigden een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de aandelen waarop deze hebben gereflecteerd en moeten de toegewezen aandelen tegen gelijktijdige betaling van de verschuldigde prijs worden geleverd binnen een maand na ontvangst van de mededeling van de directie omtrent de gestanddoening van het aanbod.
10. De overdracht van alle aangeboden aandelen aan de voorgestelde verkrijger(s) genoemd in de kennisgeving voorgeschreven in lid 1 is vrij indien niet alle aandelen tegen contante betaling worden opgeëist, mits de aanbieder zijn aanbod niet heeft ingetrokken en mits de levering plaats heeft binnen drie maanden nadat is komen vast te staan dat niet alle aandelen worden opgeëist en zulks door de directie aan de aanbieder is medegedeeld. Indien evenwel de aanbieder alsdan de aangeboden aandelen aan de voorgestelde verkrijger(s) tegen een lagere prijs dan de vastgestelde wenst over te dragen zal hij verplicht zijn de aangeboden aandelen tegen deze lagere prijs aan de overige aandeelhouders aan te bieden met overeenkomstige toepassing van het in dit artikel bepaalde, echter met uitzondering van het bepaalde in deze zin.
2.5.
Vanaf 2018 hebben [B.V.1] en [B.V. 2] de mogelijkheden onderzocht om hun aandelen te verkopen aan een derde, dan wel aan [B.V. 3] . Op 2 september 2019 hebben [B.V.1] , [B.V. 2] en [B.V. 3] een valuator opdracht gegeven de aandelen in [de Holding] te waarderen. In een rapport van 6 maart 2020 heeft de valuator 100% van de aandelen in [de Holding] per 31 augustus 2019 gewaardeerd op € 7.616.408,- en daarmee op € 2.538.803,- per aandeelhouder. Deze waardering heeft niet geleid tot een transactie.
2.6.
Op 23 juni 2020 is [B.V. 2] teruggetreden als statutair directeur van [de Holding] .
2.7.
Tijdens het festival [Festival 1] van 26 tot en met 30 augustus 2021 heeft [C] zich schuldig gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. In verband daarmee is [B.V. 3] op 21 september 2021 teruggetreden als statutair bestuurder van [de Holding] . Vanaf die datum is [B.V.1] de enige statutaire bestuurder van [de Holding] .
2.8.
In de aandeelhoudersvergadering van 7 december 2021 is gesproken over de positie van [B.V.1] en over de uitkoop van de aandelen van [B.V. 2] en [B.V. 3] door [B.V.1] .
Tijdens deze vergadering hebben [C] en [B] hun twijfels uitgesproken over het functioneren van [A] .
2.9.
Bij e-mail van 16 december 2021 heeft [B.V. 3] een bod van [B.V.1] op zijn aandelen afgewezen.
2.10.
Tussen [B.V.1] en [B.V. 2] is op 21 december 2021 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop en verkoop van alle (namelijk: twee) door [B.V. 2] gehouden aandelen in [de Holding] .. In de overeenkomst staat onder meer het volgende vermeld:
  • De koopprijs voor de aandelen bedraagt € 1,2 miljoen, waarvan € 700.000,- bij de levering wordt betaald en de resterende € 500.000,- op 1 oktober 2022, als in 2022 het [Festival 2] plaatsvindt, en anders in 2023 of uiterlijk in 2024.
  • De levering zal zo snel mogelijk plaatsvinden.
  • Een eventuele waardering van de aandelen door een accountant zal niet leiden tot aanpassing van de koopprijs.
  • [B.V. 2] werkt niet mee aan (voorstel tot) schorsing of ontslag van [B.V.1] als statutair bestuurder.
  • Indien [B.V. 3] op basis van de (statutaire) blokkeringsregeling aanspraak maakt op levering van 50% van de door [B.V. 2] aangeboden aandelen, treden [B.V.1] en [B.V. 2] in overleg over aanpassing van de voorwaarden van deze overeenkomst.
2.11.
Bij e-mail van 22 december 2021 heeft [de Holding] [B.V. 3] formeel in kennis gesteld van het voornemen van [B.V. 2] om haar beide aandelen tegen een koopprijs van € 1,2 miljoen over te dragen aan [B.V.1] .
2.12.
Bij e-mail van 5 januari 2022 heeft [B.V. 3] aan [de Holding] meegedeeld dat hij reflecteert op de aandelen van [B.V. 2] . In deze e-mail schrijft [B.V. 3] het volgende:

Het is inmiddels duidelijk dat je niet bereid bent of in staat bent om zowel mij als [B] uit kopen voor een redelijke prijs en heb je [B] nu bereid gevonden om met een slechte deal akkoord te gaan om er maar vanaf te zijn. Het spreekt volgens mij voor zich dat het voor mij onacceptabel is dat een situatie ontstaat waarin jij de overwegende zeggenschap hebt, laat staan dat dit gebeurt zonder dat mijn positie als minderheidsaandeelhouder gewaarborgd is. Ik zal dan logischerwijs ook alles in het werk stellen om te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarbij jij meerderheidsaandeelhouder (en enige statutaire bestuurder) bent en ik minderheidsaandeelhouder.
Het is verder van belang dat jij als enig bestuurder nu een informatievoorsprong hebt ten opzichte van mij en [B] . Dat we over dezelfde relevantie informatie moeten beschikken om zinvolle onderhandelingen over de prijs van de aangeboden aandelen te voeren spreekt ook voor zich. Ik zou daarom graag van jou (als bestuurder) een duidelijk overzicht willen ontvangen van de geboekte resultaten in 2021 en een prognose voor de aankomende jaren.
2.13.
Bij e-mail van eveneens 5 januari 2022 heeft [de Holding] aan [B.V. 2] en [B.V. 3] meegedeeld dat zowel [B.V.1] als [B.V. 3] hebben gereflecteerd op de aandelen van [B.V. 2] , zodat aan ieder van hen één aandeel wordt toebedeeld. In deze e-mail verzoekt [de Holding] om zo snel mogelijk te laten weten of er overeenstemming is over de prijs of dat er waardering door een externe partij moet plaatsvinden.
2.14.
Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft de advocaat van [B.V. 3] nogmaals aan de advocaat van [de Holding] verzocht om actuele cijfers aan te leveren en een forecast voor de komende drie jaren.
2.15.
Bij e-mail van 31 januari 2022 heeft [B.V.1] via haar advocaat aan [B.V. 3] meegedeeld dat de termijn van artikel 12 lid 5 voor het bereiken van overeenstemming over de prijs op 26 januari 2022 ongebruikt is verstreken. In deze e-mail heeft [B.V.1] aangeboden de aandelen van [B.V. 3] te kopen voor € 1,2 miljoen, onder gelijke voorwaarden als waartegen zij van [B.V. 2] koopt. Bij deze e-mail heeft de advocaat een overzicht verzonden van de beschikbare werkbudgetten en een ad-hocprognose (“
een ruw werkproduct op basis van maximale bezoekersaantallen, waarin een aantal zaken niet is doorberekend (horeca-opbrengsten, verschillende werkbudgetten)”). Volgens deze prognose is het resultaat voor belastingen voor het jaar 2021 € 316.000,-. Dit overzicht bevat daarnaast prognoses voor de jaren 2022 en 2023.
2.16.
Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft de advocaat van [de Holding c.s.] aan de advocaat van [B.V. 3] verzocht om uiterlijk 7 februari 2022 een verklaring af te geven waarin hij bevestigt dat hij afziet van het recht op overname van een aandeel van [B.V. 2] . In deze
e-mail schrijft de advocaat van [de Holding] dat [B.V. 3] geen werkelijke interesse heeft, en niet heeft gereageerd op (inmiddels vervallen) aanbod om haar eigen aandelen te verkopen.
2.17.
Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft de advocaat van [B.V. 3] verklaard dat [C] bereid is af te zien van een externe waardering van de aandelen mits aan hem deugdelijke financiële informatie ter beschikking wordt gesteld.
2.18.
Bij e-mail van 9 februari 2022 heeft de advocaat van [B.V. 3] aan de advocaat van [de Holding] verzocht om de volgende gegevens te verstrekken:
  • Concept jaarrekening 2021 (waarin ook alle steunmaatregelen die [de Holding] over 2021 ontvangen heeft of nog zal ontvangen zijn verwerkt).
  • Een uitgewerkte prognose voor 2022 en 2023 (waarbij het volgens ons realistisch is dat uitgegaan kan worden van een scenario dat de festivals weer doorgang vinden), waarbij ook een vergelijking is opgenomen met de cijfers pre corona.
  • Cash flow forecast voor 2022.
2.19.
Bij e-mail van 9 februari 2022 heeft de advocaat van [de Holding c.s.] aan de advocaat van [B.V. 3] meegedeeld dat de accountant van [de Holding] [B.V. 3] / [C] al in december 2021 heeft gevraagd zijn vragen te mailen en dat hij nog altijd bereid is de vragen van [C] te beantwoorden.
2.20.
Bij e-mail van 14 februari 2022 heeft [de Holding] aan [B.V. 3] voorlopige balanscijfers over 2021 verstrekt.
2.21.
Bij e-mail van 11 maart 2022 heeft [C] vragen gesteld aan de accountant van [de Holding] . Deze vragen hebben onder meer betrekking op de liquiditeitsprognose over het komende jaar en een overzicht van de (corona)steunmaatregelen van de overheid.
2.22.
Bij e-mail van 15 maart 2022 heeft de accountant van [de Holding] het volgende meegedeeld aan de aandeelhouders:
  • op 21 of 22 maart 2022 worden de voorlopige cijfers over 2021 opgesteld, gepresenteerd in een voorlopige consolidatiestaat;
  • het overzicht van de steunmaatregelen zal min of meer gelijktijdig met de consolidatiestaat beschikbaar zijn;
  • De liquiditeitsprognose 2022 wordt geactualiseerd en zal naar verwachting eind maart 2022 beschikbaar zijn, of zoveel eerder als mogelijk.
2.23.
In een door hem ondertekende schriftelijke verklaring van 17 maart 2022 heeft [B] onder meer het volgende verklaard:

Nadat ik mijn aandelen volgens de statuten had aangeboden, heeft [C] gezegd dat hij ze
wilde kopen. Ik heb rond 19 januari 2022 een overleg met hem gevoerd, maar hij heeft
daarbij helemaal niet gesproken over het kopen van mijn aandelen. Hij vond de prijs van mijn
aandelen juist te laag en wilde de statutaire aanbiedingsregeling gebruiken om een nieuwe
waardebepaling van de aandelen te laten doen, waarbij zou blijken dat de aandelen meer
waard zijn, zodat hij ook zijn eigen aandelen voor een hogere prijs zou kunnen verkopen. Dat
[C] nu zegt dat hij mijn aandelen wil kopen vind ik dus niet geloofwaardig.
Ik realiseer mij goed dat bij een waardering van de aandelen er waarschijnlijk een hogere
prijs uit zal komen. Ik realiseer mij ook dat dankzij de overheidssteun van de afgelopen twee
jaar [de Holding] op dit moment voldoende liquide is en het bedrijf dus gezond is en in staat
moet zijn succesvol te blijven. Maar ik wil van mijn aandelen af, ik wil niet langer gevangen
zijn in het gedoe met [C] , dat mij nu al jaren bezighoudt. Dus ik sta achter de door mij
en [A] onderhandelde deal en wil dat zo snel mogelijk afronden. Ik heb geen
belangstelling in (opnieuw) een maandenlang durend waarderingsproces, dat vervolgens
nergens toe leidt, omdat [A] mijn aandelen niet voor het hogere bedrag wil kopen en
[C] ze niet kan kopen.
2.24.
Bij e-mail van 22 maart 2022 heeft de accountant van [de Holding] aan [B.V. 3] de consolidatiestaat van 2021 verstrekt en een overzicht van de steunmaatregelen, beide op basis van de ontvangen kolommenbalansen van 22 maart 2022. Volgens deze consolidatiestaat bedraagt het resultaat na belastingen over 2021 € 1.147.952,-.

3.Het geschil

3.1.
[de Holding c.s.] vorderen, zakelijk weergegeven:
primair:
te bepalen dat dit vonnis op de voet van artikel 3: 300 BW in de plaats treedt van een wettig opgemaakte akte die overeenkomt met het concept opgenomen in Productie 19 waarin [B.V. 3] een verklaring aflegt dat zij niet langer gegadigde is voor de aankoop van de thans door [B.V. 2] ten verkoop aangeboden aandelen in [de Holding] ;
subsidiair:
[B.V.1] te machtigen op de voet van artikel 3:300 BW om namens [B.V. 3] te compareren bij het passeren van een notariële akte die substantieel overeenkomt met de als Productie 20 in concept aangehechte notariële akte van overdracht van aandelen, en daarbij namens [B.V. 3] te verklaren dat [B.V. 3] afziet van haar recht op overneming van de aandelen, conform het bepaalde in de statuten omtrent de blokkeringsregeling van [de Holding] ;
meer subsidiair:
[B.V. 3] te veroordelen tot het verstrekken van een schriftelijke verklaring dat zij niet langer gegadigde is voor de aankoop van de thans door [B.V. 2] ten verkoop aangeboden aandelen in [de Holding] , op straffe van een dwangsom;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
[B.V. 3] te bevelen tot het gedogen van het passeren van een notariële akte tot levering van de aandelen in [de Holding] van [B.V. 2] aan [B.V.1] , waarvan de inhoud substantieel overeenkomt met het concept dat is opgenomen als Productie 20, zulks op straffe van een dwangsom
een en ander met veroordeling van [B.V. 3] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen [de Holding c.s.] het volgende ten grondslag.
[B.V. 3] misbruikt de statutaire aanbiedingsregeling om de aandelentransactie tussen [B.V. 2] en [B.V.1] te frustreren. De beschikbaarstelling van informatie is geen voorwaarde voor het door de statuten geëiste overleg over de koopprijs. [B.V. 3] heeft voldoende tijd gehad en vragen kunnen stellen aan de accountant. Uit alles blijkt dat € 1,2 miljoen een goede prijs is, maar dat [B.V. 3] (net als in 2020) niet over financiële middelen beschikt. Daar komt bij dat [B.V. 3] alle beschikbare informatie heeft gekregen.
3.3.
[B.V. 3] concludeert tot niet-ontvankelijkheidverklaring dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen twisten over de toepassing van de statutaire aanbiedingsregeling. Tegenover het standpunt van [de Holding c.s.] dat [B.V. 3] de termijn van artikel 12 lid 5 ongebruikt heeft laten verstrijken heeft [B.V. 3] aangevoerd dat [de Holding] incorrect handelt maakt door hem relevante informatie te onthouden en hem zo een eerlijke kans te onthouden om de helft van de aandelen (dat is dus: een aandeel) van [B.V. 2] te verwerven. Ter zitting heeft hij duidelijk gemaakt dat het hem er om te doen is dat hij externe financiering verkrijgt voor het kopen van het aandeel van [B.V. 2] en dat hij daarvoor financiële informatie van [de Holding] behoeft. Nu hij sinds 21 september 2021geen bestuurder meer is van [de Holding] heeft hij, ten opzichte van C – die enig statutair bestuurder is, een informatieachterstand.
4.2.
[B.V. 3] heeft op 5 januari 2022, binnen de daarvoor gegeven termijn, gereflecteerd op de aangeboden aandelen, gehouden door [B.V. 2] . Op grond van artikel 12 lid 5 van de statuten was er tot 26 januari 2022 gelegenheid om tot overeenstemming te komen over de koopprijs. De termijn is verstreken zonder dat [B.V. 3] prijsonderhandelingen heeft gevoerd. Dat kan, zo overweegt de voorzieningenrechter, verklaard worden door het feit dat [B.V. 3] er wel van overtuigd is dat de koopprijs die is overeengekomen door [B.V.1] en [B.V. 2] , en ook voor haar uitgangspunt vormt, zeker niet te hoog is. Hoewel de communicatie op dit punt wellicht niet steeds geheel zuiver en scherp is verlopen, gaat het er [B.V. 3] dus niet om dat er een waardering van de aangeboden aandelen plaatsvindt, maar dat hij een financier kan overtuigen dat de koop een verantwoorde investering is. Daarvoor behoeft hij informatie die hem, als aandeelhouder, niet ter beschikking staat. [de Holding c.s.] mochten er, gezien de in de e-mailwisseling geuite wensen van [B.V. 3] , niet zonder meer van uitgaan dat [B.V. 3] afziet van de verwerving van een van de aangeboden aandelen. Dat [B.V. 3] niet in staat zou zijn de koop van een aandeel te financieren, zoals [de Holding c.s.] suggereert, is onvoldoende om aan te nemen dat [B.V. 3] niet in redelijkheid belang heeft nadere inlichtingen te verlangen om te trachten daarmee alsnog de financiering van de koop rond te krijgen.
4.3.
De vraag is wel of [B.V. 3]
rechtheeft op de gewenste (financiële) informatie. De statuten bevatten niet de plicht voor de vennootschap aandeelhouders (die niet tevens bestuurder zijn), desgewenst, in het kader van de aanbiedingsregeling, van informatie (in aanvulling op al tot stand gekomen jaarrekeningen) te voorzien. In een geval als dit, waarin geenszins vast staat dat de aandeelhouder (hier: [B.V. 3] ) niet in staat zal zijn de aankoop van een of meer aandelen te financieren, kan de aandeelhouder die niet tevens bestuurder is wel nadere inlichtingen verlangen die ogenschijnlijk relevant zijn voor het verkrijgen van financiering door een derde partij. Bijzondere omstandigheden (die daaraan in de weg zouden staan) daargelaten, kan de aandeelhouder in de positie waarin [B.V. 3] verkeert die inlichtingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, artikel 2:8 BW, verlangen.
4.4.
Hoewel [B.V. 3] wellicht in een wat laat stadium om concrete bescheiden heeft gevraagd en ook pas in een laat stadium de accountant van [de Holding] heeft benaderd, heeft zij daarmee niet het recht verspeeld die inlichtingen alsnog te verlangen en kan zij aanspraak maken op een kort uitstel om alsnog de financiering rond te krijgen en een koopovereenkomst aan te gaan met (min of meer) dezelfde inhoud als de koopovereenkomst die tussen [B.V.1] en [B.V. 2] tot stand is gekomen. Tegen de verstrekking van de op 9 februari 2022 door [B.V. 3] verlangde bescheiden kan [de Holding] in redelijkheid dan ook geen bezwaar maken. [de Holding] heeft deze bescheiden ook deels verstrekt, daags voor de mondelinge behandeling. Aannemelijk hierbij is overigens dat een deel van de bescheiden door ziekte van een medewerker van [de Holding] niet eerder kon worden opgesteld. Wat ontbreekt is met name de liquiditeitsprognose, die op zeer korte termijn verwacht wordt of samengesteld zou kunnen worden.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet [B.V. 3] , na verstrekking van de liquiditeitsprognose, nog maximaal drie weken de gelegenheid worden geboden om, mede met de daags voor de zitting verkregen informatie, te bezien of hij de financiering van de door hem gewenste aandelentransactie rond kan krijgen. Aangezien [de Holding] onweersproken heeft gesteld dat de jaarrekening nooit zo vroeg in het jaar gereed is geweest en ook dit jaar eerst tegen de zomer in concept gereed zal zijn, kan [B.V. 3] niet nu (al) aanspraak maken op de ‘definitieve’ jaarrekening over 2021. Indien [B.V. 3] voor het verstrijken van die termijn niet onvoorwaardelijk verklaart de aandelen van [B.V. 2] te willen en kunnen kopen voor een prijs overeenkomend met de koopprijs die [B.V.1] aan [B.V. 2] bereid is te betalen, zijn haar rechten op grond van de blokkeringsregeling uitgeput. Zij zal dan niet (alsnog) om een waardering kunnen vragen, onder verwijzing naar de blokkeringsregeling; die bevoegdheid komt haar dan, onder de gegeven omstandigheden, niet meer toe. [B.V. 3] kan zich er ook niet (meer) op beroepen dat [de Holding] gehouden zou zijn haar (deels) te financieren. Ter zitting heeft zij zich er wel over beklaagd dat [de Holding] onnodig middelen oppot, maar zij heeft zich niet op het standpunt gesteld (en evenmin een daarop toegesneden reconventionele vordering geformuleerd) dat het oppotten van middelen jegens haar onrechtmatig is (een vordering die naar de inschatting van de voorzieningenrechter, gelet op wat hierover tijdens de zitting naar voren is gebracht, ook weinig kansrijk lijkt).
4.6.
Kortom, bij deze stand van zaken kan [B.V. 3] (nog) niet veroordeeld worden mee te werken aan de overdracht van de beide aandelen door [B.V. 2] aan [B.V.1] . Daarbij moet bedacht worden dat het spoedeisend belang bij [de Holding] , [B.V.1] en [B.V. 2] ook weer niet zo groot is dat een kort nader uitstel ten behoeve van [B.V. 3] zeer bezwarend is. De vorderingen van [de Holding c.s.] worden, in dit stadium, dus afgewezen. Zij worden als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
4.7.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog wel het volgende. Zelfs als [B.V. 3] een van de beide door [B.V. 2] aangeboden aandelen mocht kopen en geleverd krijgen, dan is de vraag of er een werkbare situatie ontstaat. [C] heeft dan via zijn BV wel zijn participatie vergroot, maar [B.V.1] is nog steeds enig bestuurder, en daarin kan de verkrijging van een aandeel door [B.V. 3] geen verandering in brengen. [C] is niet meer werkzaam in de vennootschap, en heeft geen invloed op het beleid dat [A] voert. Duidelijk is geworden dat [C] geen vertrouwen heeft in [A] , en dat [A] niet meer met [C] wil samenwerken. Dat belooft weinig goeds. Een vertrek van [C] uit de vennootschap lijkt dan ook de enig zinvolle stap te zijn. Ter zitting is gebleken dat de prijs die [C] voor zijn participatie wenst te ontvangen en de prijs die [A] kan (of wil) betalen te ver uiteenlopen en dat blokkeert de scheiding der wegen. Wellicht dat meer creativiteit bij de vormgeving van een transactie alsnog tot een oplossing kan leiden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [de Holding c.s.] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan [B.V. 3] te betalen, tot dusver aan de zijde van [B.V. 3] begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [de Holding c.s.] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.
WJ