ECLI:NL:RBDHA:2022:3126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning inkomensafhankelijke combinatiekorting ondanks niet voldoen aan inschrijvingseis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) voor het jaar 2018. De eiser, die samen met zijn echtgenote twee minderjarige kinderen heeft, voldeed niet aan de inschrijvingseis van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ondanks deze tekortkoming oordeelde de rechtbank dat eiser recht had op de iack. De rechtbank overwoog dat strikte toepassing van de wet in dit geval indruist tegen fundamentele rechtsbeginselen, gezien de bijzondere omstandigheden waarin eiser en zijn gezin verkeerden.

De rechtbank stelde vast dat eiser en zijn gezin in 2018 tijdelijk geen woonadres hadden omdat zij hun woning hadden verkocht en in afwachting waren van de oplevering van een nieuwbouwwoning. Gedurende deze periode verbleven zij afwisselend bij familieleden, maar konden zich daar niet inschrijven. De rechtbank oordeelde dat de iack bedoeld is om de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders en minstverdienende partners te bevorderen en dat de inschrijvingseis niet bedoeld is om belastingplichtigen in situaties zoals die van eiser te benadelen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst, en bepaalde dat de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2018 moest worden verminderd met de toekenning van de iack. Tevens werd de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/2165

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 februari 2021 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022.
Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen. Namens verweerder zijn mr. [A] en
mr. [B] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 door bij de berekening van de verschuldigde belasting alsnog de inkomensafhankelijke combinatiekorting toe te kennen;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser en zijn echtgenote hebben twee minderjarige kinderen, die zijn geboren op
[geboortedag 1] 2006 en [geboortedag 2] 2010. Eiser en zijn echtgenote hadden in 2018 een arbeidsinkomen van respectievelijk € 34.716 en € 41.139.
2. Eiser en zijn gezinsleden stonden in het jaar 2018 volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op de navolgende adressen in Rotterdam ingeschreven:
  • vanaf 1 januari 2018 tot 28 mei 2018: [woonadres 1] [huisnummer 1] (woonadres);
  • vanaf 28 mei 2018 tot 17 december 2018: [postadres] [huisnummer 2] (postadres);
  • vanaf 17 december 2018: [woonadres 2] [huisnummer 3] (woonadres).
3. Eiser en zijn gezinsleden stonden vanaf 28 mei 2018 tot 17 december 2018 niet op een woonadres ingeschreven, omdat zij de woning aan de [woonadres 1] [huisnummer 1] hadden verkocht en in afwachting waren van de oplevering van de nieuwbouwwoning aan de Jan
[woonadres 2] [huisnummer 3] . Deze oplevering zou oorspronkelijk uiterlijk in september 2020 plaatsvinden, maar werd uitgesteld naar december 2020.
4. In de periode tussen 28 mei 2018 en 17 december 2017 heeft het gezin afwisselend ingewoond bij de schoonzussen (ieder een week) en de schoonouders (de resterende periode) van eiser. Het onder 2 genoemde postadres is het woonadres van een van de schoonzussen.
5. Eiser heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan. In de aangifte heeft eiser aangegeven recht te hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack).
6. Verweerder heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2018 de iack niet verleend. Bij beschikking is tevens € 136 aan belastingrente in rekening gebracht.
7. In geschil is of eiser recht heeft op de iack. Tussen partijen is niet in geschil dat niet aan de inschrijvingseis van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is voldaan. Vaststaat dat eiser wel voldoet aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van de iack.
8. Eiser stelt dat hij recht heeft op de iack, ondanks dat niet aan de inschrijvingseis is voldaan. Volgens eiser was het voor zijn gezin onmogelijk zich ergens in te schrijven en komt zijn situatie dan ook overeen met die van een binnenschipper. Eiser en zijn echtgenote hebben ter zitting verklaard dat zij hebben geprobeerd een huurwoning te vinden voor de periode tussen de verkoop van hun huis aan de [woonadres 1] [huisnummer 1] en de oplevering van de nieuwbouwwoning aan de [woonadres 2] [huisnummer 3] . Toen dit, vanwege de krappe woningmarkt en financiële redenen, niet lukte, hebben eiser en zijn gezinsleden afwisselend verbleven bij de onder 4 genoemde familieleden. Eiser en zijn gezinsleden konden zich echter niet op deze adressen inschrijven, omdat zij hiervoor geen toestemming kregen van de woningbouwvereniging (in het geval van de schoonouders en de ene schoonzus) dan wel van het familielid zelf (in het geval van de andere schoonzus). De laatstgenoemde schoonzus stemde wel in met het gebruik van haar adres als postadres. Verweerder betwist dat het voor eiser en zijn gezinsleden onmogelijk was zich op de adressen van de familieleden in te schrijven.
9. De rechtbank stelt voorop dat de iack als doel heeft om de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders en minstverdienende partners met een of meer kinderen tot twaalf jaar te bevorderen. [1] Aangenomen kan worden dat de inschrijvingseis een criterium is om te bepalen of de belastingplichtige de zorg heeft over het desbetreffende kind. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat oorspronkelijk als vereiste gold dat het kind tot het huishouden moest behoren. Alleen om redenen van vereenvoudiging is de eis van tot het huishouden behoren veranderd in de inschrijvingseis. Uit de toelichting op deze aanpassing blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld om een strengere eis te stellen of om de iack te onthouden aan een belastingplichtige terwijl aannemelijk is dat het kind het hele jaar tot het huishouden van de belastingplichtige heeft behoord. Er is namelijk alleen opgemerkt dat niet langer hoeft te worden getoetst of het kind tot het huishouden behoort. [2]
10. Gelet op de geloofwaardige verklaringen van eiser en zijn echtgenote, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser en zijn gezinsleden geheel 2018 één huishouden hebben gevormd en dat zij zich niet konden inschrijven op de adressen van hun familieleden. Daarbij komt dat op slechts drie weken na niet is voldaan aan de inschrijvingseis, dat dit komt door de te late oplevering van de nieuwbouwwoning aan de [woonadres 2] [huisnummer 3] en dat deze samenloop van omstandigheden niet zal leiden tot een jaarlijks terugkerend geschilpunt. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de wetgever heeft bedoeld dat in een geval zoals dat van eiser de iack aan de belastingplichtige dient te worden onthouden.
11. De rechtbank concludeert uit alle feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, dat eiser in het jaar 2018 recht heeft op toekenning van de iack. Strikte toepassing van de wet zou in een situatie als hier aan de orde zozeer indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen, dat die strikte toepassing achterwege moet blijven
12. Het beroep is daarom gegrond verklaard. De aanslag IB/PVV 2018 moet worden verminderd tot een aanslag waarbij de iack wordt toegekend. De belastingrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV 2018. Het overige dat door eiser is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2003/04, 29 210, nr. 3, p. 52.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 3, p. 22 (MvT).