ECLI:NL:RBDHA:2022:3119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen vennootschapsbelasting en verliesvaststellingsbeschikkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] BV en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) over de jaren 2017 en 2018, waarbij eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Eiseres had in de jaren 2011 en 2012 verliezen geleden, die door de inspecteur als houdsterverliezen zijn aangemerkt. Eiseres heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikkingen, waardoor deze onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank oordeelt dat eiseres de kwalificatie van de verliezen als houdsterverliezen niet meer kan aanvechten in de onderhavige procedure, omdat de verliesvaststellingsbeschikkingen formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en merkt op dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/730 en SGR 21/743

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van29 maart 2022 in de zaken tussen

[eiser] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: B.A.J. van der Meij),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 16 december 2020 op het bezwaar van eiseres tegen de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) over de jaren 2017 en 2018 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn
drs. [A] en mr. [B] verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in de jaren 2011 en 2012 verliezen geleden van respectievelijk
€ 579.538 en € 30.620 (de verliezen).
2 Nadat tussen verweerder en eiseres is gecorrespondeerd over de kwalificatie van de verliezen, heeft verweerder deze bij beschikkingen van 31 januari 2014 (2011) en
23 augustus 2014 (2012) aangemerkt als houdsterverliezen in de zin van artikel 20, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor de onderhavige jaren, hierna: Wet Vpb).
3. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikkingen, omdat zij - zoals ter zitting verklaard - destijds de kwalificatie van de verliezen als houdsterverliezen over het hoofd heeft gezien.
4. Eiseres heeft in haar aangifte Vpb 2017 de verliezen verrekend met de winst van 2017. Eiseres heeft in haar aangifte Vpb 2018 het restant van de verliezen ten bedrage van
€ 86.290 verrekend met de winst van 2018. In beide aangiftes heeft eiseres aangegeven dat in de betreffende jaren sprake is van normale winst (niet-houdsterwinst).
5. Bij het vaststellen van de aanslagen Vpb 2017 en 2018 heeft verweerder de verrekening van de houdsterverliezen gecorrigeerd. Bij het opleggen van de aanslagen is
€ 17.230 (2017) en € 1.755 (2018) aan belastingrente in rekening gebracht.
6. In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslagen terecht de verrekening van de verliezen heeft gecorrigeerd. Specifiek in geschil is of de verliezen terecht als houdsterverliezen zijn aangemerkt.
7. Uit het bepaalde in artikel 20b, vijfde lid, van de Wet Vpb, volgt dat de houdsterverliezen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Wet Vpb worden vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag van het jaar waarop de verliezen betrekking hebben. In het onderhavige geval betreft dit de aanslagen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012.
8. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een verliesvaststellingsbeschikking zes weken. Daarna staat de verliesvaststellingsbeschikking onherroepelijk vast. Vaststaat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikkingen 2011 en 2012.
9. Uit het voorgaande volgt dat de verliesvaststellingsbeschikkingen 2011 en 2012 formele rechtskracht hebben gekregen. Eiseres kan de kwalificatie van de verliezen als houdsterverliezen dan ook niet in de onderhavige procedure - die betrekking heeft op de aanslagen vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 en 2018 - aan de orde stellen. Eiseres heeft ook overigens geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is van een specifieke situatie die meebrengt dat de formele rechtskracht van de verliesvaststellingsbeschikkingen moet worden doorbroken.
10. Gelet hierop staat de kwalificatie van de verliezen als houdsterverliezen vast en komen deze niet in aanmerking voor verrekening met de thans voorliggende aanslagen. Dit laatste volgt uit artikel 20, vierde tot en met zesde lid, van de Wet Vpb.
11. De rechtbank merkt ten overvloede op dat verweerder de kwalificatie van de verliezen ook niet ambtshalve kan herzien, omdat de vijfjaarstermijn die hiervoor geldt reeds is verstreken. De door eiseres ter zitting genoemde twaalfjaarstermijn ziet op de bevoegdheid van verweerder om na te vorderen in buitenlandsituaties en deze termijn is op de onderhavige situatie dan ook niet van toepassing.
12. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.