In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen drs. [eiser] e.a. en de burgemeester van Rijswijk. Eiser had een waarschuwing ontvangen van de burgemeester met betrekking tot woonoverlast, welke hij betwistte. De burgemeester verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze waarschuwing niet-ontvankelijk, wat eiser niet accepteerde en hiertegen beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 9 maart 2022, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde, en de burgemeester vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat een waarschuwing in beginsel geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelde dat de waarschuwing wel als een besluit moet worden beschouwd, omdat deze een voorwaarde vormt voor het opleggen van een bestuurlijke sanctie bij een volgende overtreding. De rechtbank concludeerde echter dat de waarschuwing niet op een wettelijk voorschrift was gebaseerd, maar op een beleidsregel, en dat er geen sprake was van een situatie waarin de waarschuwing als een besluit moest worden gelijkgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de waarschuwing geen besluit is en dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser werd in zijn argumenten niet gevolgd, en de rechtbank benadrukte dat de waarschuwing inmiddels was uitgewerkt en geen verdere gevolgen had. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.