ECLI:NL:RBDHA:2022:2944
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen en stortingen op bankrekeningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en een eiseres die bijstand ontving. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen en stortingen op de bankrekeningen van eiseres en haar partner. Verweerder heeft in besluiten van 9 januari 2020 het recht op bijstand van eiseres en haar partner over de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 mei 2019 herzien en een bedrag van € 4.302,65 teruggevorderd. Tevens is het recht op bijstand vanaf 1 juni 2019 ingetrokken, met een terugvordering van € 2.791,27. In het bestreden besluit van 18 augustus 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, maar de terugvorderingsbedragen aangepast naar respectievelijk € 3.629,65 en € 2.361,11.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 2 februari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen op haar bankrekening leningen zijn die terugbetaald moeten worden, en dat de bijschrijving van haar oud-werkgever een compensatie voor een belastingaanslag betreft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bijschrijvingen en stortingen op de bankrekeningen van eiseres en haar partner als inkomen moeten worden aangemerkt volgens de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar partner in de relevante periode meerdere bijschrijvingen en stortingen hebben ontvangen, die als middelen in aanmerking moeten worden genomen voor de bijstandsverlening.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres en haar partner te veel bijstand hebben ontvangen en dat de terugvordering op basis van de wet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.