ECLI:NL:RBDHA:2022:2922
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Algerijnse eiser met een gezin in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn partner en kinderen in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelen- en inburgeringsvereiste. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde beroep in en voerde aan dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Hij betoogde dat de belangen van zijn kinderen onvoldoende waren meegewogen en dat hij zorg- en opvoedtaken verrichtte.
Tijdens de zitting op 24 februari 2022 werd het beroep behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze had uitgevoerd en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Algerije uit te oefenen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met het EVRM, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verrichtte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.