ECLI:NL:RBDHA:2022:2819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/09/625005 / JE RK 22-285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen bij hun vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, na hun echtscheiding, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat de kinderen feitelijk bij de moeder verblijven. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, heeft verzocht om de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen bij de vader. De rechtbank heeft de zorgen van de moeder over de veiligheid van de kinderen bij de vader serieus genomen, maar concludeert dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor deze zorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de zorgregeling met de vader herhaaldelijk niet is nagekomen, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader toe te wijzen, met als doel de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen en het contact met beide ouders te waarborgen. De rechtbank heeft ook andere verzoeken van de moeder, zoals tot vervanging van de gecertificeerde instelling en het gelasten van een NIFP-onderzoek, afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van andere verzoeken aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/625005 / JE RK 22-285 en C/09/626174 / JE RK 22-1350
Datum uitspraak: 29 maart 2022

Beschikking van de Meervoudige Kamer

machtiging tot uithuisplaatsing;
aanhouding verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats;
afwijzing verzoek tot vervanging GI;
afwijzing verzoek tot gelasten NIFP-onderzoek;
afwijzing verzoek wijziging zorgregeling
in de zaak naar aanleiding van het op 11 februari 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
en het op 9 maart 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.A. Geerts, gevestigd in Oirschot,
en de op 11 maart 2022 ingekomen verzoeken van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaten: mr. M.T. Wernsen, gevestigd in Den Haag, en
mr. N.J. Hoogenboom, gevestigd in Amsterdam,
betreffende:
- [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats 2] Verenigde Staten van Amerika, hierna te noemen: [minderjarige 2]
-
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] te [geboorteplaats 1] hierna te noemen: [minderjarige 3]
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de vader, voornoemd,

de moeder, voornoemd,

de gecertificeerde instelling, voornoemd.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling;
  • het verzoekschrift van de vader;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de moeder;
  • de e-mails van de gecertificeerde instelling van 2 en 16 maart 2022;
  • de e-mails van de advocaat van de moeder van 10, 15, 16 en 17 maart 2022;
  • het kernbesluit van de gecertificeerde instelling, ingebracht door de advocaat van de vader op 11 maart 2022;
  • de nadere producties bij het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 16 maart 2022;
  • de nadere producties bij het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 17 maart 2022.
Op 17 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaten.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderen hebben hoofdverblijf en verblijven feitelijk bij de moeder.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 30 november 2021 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 8 december 2021 tot 8 december 2022.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 14 december 2021 is onder meer een zorgregeling met de vader vastgesteld en is de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de vader voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt.

Verzoeken

Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot machtiging [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvullend verzocht de zorgregeling te wijzigen indien het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen.
Het verzoek van de vader strekt ertoe:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te wijzigen van de moeder naar de vader op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de vader toestemming te geven de beschikking ten uitvoer te leggen met de sterke arm van politie en dit op te nemen in de beschikking op grond van artikel 812 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
  • dat er in overleg met de gecertificeerde instelling een zorgregeling vastgesteld wordt tussen de moeder en de kinderen, die in eerste instantie onder begeleiding plaats zal vinden;
  • de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding.
Het verzoek van de moeder strekt ertoe:
  • het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen;
  • de gecertificeerde instelling te wijzigen;
  • een NIFP-onderzoek naar beide ouders te gelasten;
  • de gecertificeerde instelling te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de moeder.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. Dit verweer zal hierna – voor zover nodig – worden besproken.

Beoordeling

Geluidsopnamen
De rechtbank heeft ter zitting beslist de geluidsopnamen die de moeder heeft ingediend niet toe te laten tot het procesdossier. De rechtbank maakt de overwegingen van de kinderrechter in de beschikking van 14 juni 2021 op dit punt tot de hare. De moeder heeft voor het maken van deze opnamen opnieuw geen toestemming gevraagd aan de gecertificeerde instelling. De opnamen zijn daarom onrechtmatig verkregen. De opname van [minderjarige 1] is door de rechtbank niet beluisterd en zal evenmin bij de beoordeling worden betrokken. Voor deze opname geldt, net als vorige keer, dat voor de duiding van opgenomen gesprekken met kinderen zowel wezenlijke elementen (waaronder mimiek, lichaamstaal, context, voorafgaande gesprekken) als de vereiste deskundigheid ontbreekt. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om voor de in deze procedure ingediende opnamen af te wijken van de eerdere beslissing van de kinderrechter.
Verzoeken tot machtiging tot uithuisplaatsing en tot wijziging van de hoofdverblijfplaats
De rechtbank zal het verzoek van de gecertificeerde instelling tot machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen tot 19 juli 2022 en voor het overige aanhouden. Het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats zal de rechtbank eveneens aanhouden.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij beschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader zijn van woensdag op donderdag en om het weekend van vrijdag tot maandag. De moeder is deze beschikking in de afgelopen drie maanden meermaals en om verschillende redenen niet nagekomen. De moeder stelt dat zij de beschikking in eerste instantie heeft nageleefd, maar dat de zorgregeling daarna geen doorgang kon hebben vanwege de quarantaineperiode in verband met Covid-19 en dat de moeder nadien nieuwe zorgen over de kinderen had, waardoor de moeder geen andere keuze had dan het stilleggen van de zorgregeling om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De nieuwe zorgen zouden zijn gelegen in mogelijke mishandeling van de kinderen door de vader. Zo had [minderjarige 3] een blauw oog, moest [minderjarige 2] huilen en zou de vader in letterlijke zin aan [minderjarige 1] hebben getrokken.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij geen erkenning ervaart in haar zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader. De rechtbank stelt vast dat de zorgen, die de moeder al langere tijd heeft, en de kindsignalen die de moeder ziet, niet objectief zijn vast te stellen. De gecertificeerde instelling en de betrokken hulpverlening hebben geheel geen zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Toch zijn de signalen die de moeder heeft geuit door de hulpverlening en de rechtbank serieus genomen en is in aanloop naar de huidige zorgregeling overeenkomstig gehandeld en beslist. Zo hebben de vader en de kinderen een lange periode onder professionele begeleiding van het WilmaHuis contact met elkaar gehad, is het contact onder die begeleiding geleidelijk opgebouwd en is pas overgegaan tot onbegeleid contact toen bij die begeleiding geen zorgen naar voren kwamen. Naar aanleiding van door de moeder geuite zorgen is (de uitbreiding van) de zorgregeling bovendien herhaaldelijk door de rechtbank getoetst. Ondanks het feit dat de moeder de in beschikkingen vastgelegde zorgregeling steeds opnieuw niet nakwam is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij beschikking van 11 februari 2021 bij de moeder bepaald.
Tegelijkertijd is wel objectief vast te stellen dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de huidige situatie. Naast de al langer bestaande ontwikkelingsbedreiging door de complexe echtscheiding van de ouders, is het gebrek aan structureel contact met de vader schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben inmiddels een aantal keren moeten ervaren dat het contact met hun vader abrupt en voor langere tijd werd verbroken. Daarnaast onthoudt de moeder de kinderen van onderwijs, doordat zij hen meerdere keren thuis heeft gehouden van school op dagen dat de vader de kinderen volgens de zorgregeling zou moeten ophalen. Dit is schadelijk voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Het feit dat de moeder heeft aangegeven dat zij de kinderen op die dagen thuisonderwijs biedt, doet daar niet aan af, zeker nu school heeft aangegeven dat thuisonderwijs niet te faciliteren. De leerplichtambtenaar is betrokken vanwege het veelvuldige verzuim van de kinderen.
De moeder legt de schuld van het schoolverzuim gedeeltelijk bij de vader. Zij stelt dat de kinderen ook naar school zouden kunnen op de dagen dat de vader hen zou ophalen, als hij zou meewerken aan het vooralsnog stopzetten van de omgang ‘totdat een rechtsgang heeft plaatsgevonden’. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De vader handelt niet in strijd met de rechterlijke beschikking. Juist de moeder houdt zich niet aan de beschikking waaraan zij is gebonden.
Er is in het handelen van de moeder sprake van een langdurig patroon. In de beschikking van 14 december 2021 is reeds geconcludeerd dat de moeder al sinds het uiteengaan van partijen veel weerstand laat zien tegen uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen. Zij volhardt in haar standpunt dat de kinderen onveilig zijn bij de vader en komt rechterlijke beschikkingen en aanwijzingen van de GI niet na, ondanks haar verplichting daartoe. In voornoemde beschikking is overwogen dat, voordat een vergaande beslissing met als gevolg een omkering van de woonsituatie van de kinderen kan worden genomen, (nogmaals) moet worden ingezet op nakoming van de door de rechtbank te nemen beslissingen. De moeder heeft hieraan geen gehoor gegeven. Het beschreven patroon moet nu doorbroken worden om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen en de doelen van de ondertoezichtstelling, namelijk het niet meer klem zitten van de kinderen tussen de ouders en het hebben van contact met beide ouders, te bereiken. Op dit moment is een wijziging in de woonsituatie van de kinderen van de moeder naar de vader de enige nog resterende optie om de impasse te doorbreken, het contact tussen de kinderen en hun beide ouders mogelijk te maken en de structurele schoolgang van de kinderen te verzekeren. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de vader, zoals steeds door hem is toegezegd, het contact tussen de moeder en de kinderen niet in de weg zal staan. Om de wijziging in de woonsituatie te bewerkstelligen, acht de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader passend en, gelet op de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen in de huidige situatie, in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk.
Het is belangrijk dat het contact tussen de kinderen en de moeder behouden blijft. De gecertificeerde instelling heeft naar voren gebracht dat Family Supporters daarin kan faciliteren. Hoewel de rechtbank erop vertrouwt dat de gecertificeerde instelling alles in het werk heeft gesteld en nog zal stellen om de rechterlijke beslissingen uit te voeren en in het belang van de kinderen te handelen, zal de rechtbank, gelet op de moeizame samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling, de zorgen van de moeder over de voortvarendheid van het handelen van de gecertificeerde instelling in acht nemen. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarvoor de meest geschikte maatregel, mede omdat met het gedeeltelijk toewijzen van dat verzoek en het verder aanhouden van het resterende verzoek vinger aan de pols kan worden gehouden door de rechtbank. De rechtbank merkt daarbij op dat niet alleen de gecertificeerde instelling, maar ook en vooral beide ouders een rol hebben in het nakomen van de beschikking en het verbeteren van de situatie. Om contact tussen de kinderen en de moeder goed tot stand te brengen en te behouden, zullen de ouders moeten meewerken aan de besluiten en hulpverlening die de gecertificeerde instelling noodzakelijk acht, zonder daaraan eigen voorwaarden te stellen die de voortvarendheid waarmee de gecertificeerde instelling en de hulpverlening kunnen handelen belemmeren. De kinderen hebben er baat bij dat de overgang voorspoedig verloopt en dat zij snel duidelijkheid hebben over hun woonsituatie en het contact met beide ouders.
De moeder stelt dat een uithuisplaatsing bij de vader zou betekenen dat wordt geëxperimenteerd met het welzijn van de kinderen. De rechtbank volgt dit standpunt niet, gelet op het in het geheel ontbreken van zorgen over de kinderen bij de vader bij alle betrokken instanties.
Het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en bijbehorend tot het vaststellen van een zorgregeling met de moeder, zal worden aangehouden. De rechtbank acht het voorbarig om reeds nu te beslissen over een meer definitieve wijziging van de woonsituatie van de kinderen. Eerst zal in de komende periode, waarin de kinderen bij de vader gaan wonen, moeten worden bezien hoe de situatie zich ontwikkelt. De machtiging tot uithuisplaatsing stelt de gecertificeerde instelling bovendien meer dan een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen in staat regie te voeren op het contact van de moeder met de kinderen.
Voorafgaand aan de volgende zitting zal de gecertificeerde instelling in een schriftelijke update de actuele stand van zaken en het verloop tot dan toe moeten beschrijven en kunnen ook de ouders zich daarover uitlaten.
De rechtbank wijst er voor de uitvoering van de machtiging tot uithuisplaatsing op dat deze beschikking de vader op grond van artikel 812, eerste lid Rv het recht geeft tot het aan hem doen afgeven van de kinderen, zo nodig met behulp van de sterke arm.
Verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de gronden uit artikel 1:259 BW voor vervanging van de gecertificeerde instelling en komt tot afwijzing van dit verzoek. Voor de overwegingen daartoe verwijst de rechtbank naar de beschikkingen van 14 juni 2021 en 30 november 2021, waarin eerdere verzoeken van de moeder tot vervanging van de gecertificeerde instelling eveneens zijn afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu van deze eerdere beslissingen af te wijken. De rechtbank erkent dat de verhouding tussen de moeder en de jeugdbeschermer nog altijd niet goed is. Mediation tussen hen is nog niet tot stand gekomen.
Ook nu is het echter niet in het belang van de kinderen om een wisseling van gecertificeerde instelling door te maken waardoor opgebouwde kennis verloren zou gaan en de hulp en begeleiding, zeker met de aanstaande ingrijpende wijziging in de woonsituatie, zou stagneren. Het belang van de kinderen moet ook nu prevaleren boven het belang van de moeder. De moeder stelt dat de gecertificeerde instelling vooringenomen is, mede omdat zij het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing had ingediend terwijl de moeder legitieme redenen had voor het stopzetten van de omgang. De rechtbank ziet dit anders, zoals hiervoor uiteengezet. De gecertificeerde instelling was, net als de ouders, gebonden aan de beschikking van 14 december 2021 en heeft slechts ter uitvoering van deze beschikking gehandeld. De moeder heeft voor de indiening van het verzoek van de gecertificeerde instelling te kennen gegeven dat zij de zorgregeling niet (langer) zou nakomen, waardoor de gecertificeerde instelling zich genoodzaakt heeft gezien tot het doen van het verzoek.
Verzoek tot het gelasten van een NIFP-onderzoek
De rechtbank komt tot afwijzing van het verzoek van de moeder tot het gelasten van een NIFP-onderzoek. Ook op dit verzoek is al eerder beslist door de kinderrechter. De rechtbank schaart zich achter deze beslissing van 18 augustus 2021 en overweegt daarbij dat ook nu geen aanleiding wordt gezien om het NIFP opdracht te geven een deskundige voor te dragen om onderzoek te doen. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden waardoor een NIFP-onderzoek nu noodzakelijk is. Bovendien is niet duidelijk geworden wat concreet zou moeten worden onderzocht en hoe dat mede tot beslissing van de zaak zou moeten leiden. Dat persoonlijkheidsonderzoeken die eerder raadzaam werden geacht niet van de grond zijn gekomen, maakt dat niet anders.
Verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de zorgregeling
De gecertificeerde instelling heeft aan het einde van de zitting verzocht de zorgregeling te wijzigen indien het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen. De rechtbank stelt vast dat dit mondelinge verzoek te laat is ingediend en niet nader geconcretiseerd is. Partijen zijn daarom niet in staat geweest adequaat op dit verzoek te reageren. Reeds daarom moet het verzoek worden afgewezen. De rechtbank wijst er evenwel op dat inherent is aan de machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder dat de tussen de ouders geldende zorgregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 14 december 2021, gedurende die machtiging tot uithuisplaatsing buiten werking treedt. De gecertificeerde instelling heeft, op grond van artikel 1:265f, eerste lid BW, de mogelijkheid om de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige te beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Die beslissing geldt op grond van het tweede lid van voornoemd artikel als een schriftelijke aanwijzing.
Gelet op het bovenstaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader van 29 maart 2022 tot 19 juli 2022;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de moeder tot vervanging van de gecertificeerde instelling;
wijst af het verzoek van de moeder tot het gelasten van een NIFP-onderzoek;
wijst af het verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot het wijzigen van de zorgregeling;
houdt de behandeling van de verzoeken voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting van de
meervoudige kamergelegen in de periode van 7 juli 2022 tot en met 14 juli 2022;
gelast de advocaten van de ouders
binnen één week na hedenhun verhinderdata voor de periode van 7 juli 2022 tot en met 14 juli 2022 op te geven;
gelast de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee weken voor de volgende zittingeen schriftelijke update over het verloop van de uithuisplaatsing en het contact met de moeder aan de rechtbank en de (advocaten van de) belanghebbenden te doen toekomen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de vader;
- de advocaat van de vader, mr. M.C.A. Geerts;
- de moeder;
- de advocaten van de moeder, mr. M.T. Wernsen en mr. N.J. Hoogenboom.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, mr. J.J. Peters en mr. L.L. Benink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan - met uitzondering van de beslissing op het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling - hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.