ECLI:NL:RBDHA:2022:2793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
09/857235-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging voor doodsteken van slachtoffer na geslaagd beroep op noodweerexces

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 18 april 2020 in 's-Gravenhage een 36-jarige man met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door het slachtoffer, wat leidde tot een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen de aanvallen van het slachtoffer, die hem met blote handen aanviel. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte in een benarde positie verkeerde, wat leidde tot een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij handelde uit noodweerexces. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging is ontslagen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag, maar heeft het bewezen verklaarde als strafbaar aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/857235-20
Datum uitspraak: 30 maart 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 september 2021 (regie) en 16 maart 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door deze met een mes meermalen, althans eenmaal, te steken in het lichaam tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 maart 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2020, p. 54-56 (PV I);
- een geschrift, te weten ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood’ van 28 april 202, opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut, p. 95-100 (PV II).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij omstreeks 18 april 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door deze met een mes meermalen te steken in het lichaam
ten gevolgewaarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De keuze van het verdedigingsmiddel alsook de wijze waarop dat is gebruikt staan niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding en er was dan ook sprake van een proportionele reactie, aldus de raadsman.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden ten gevolge van een door de aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat het gekozen verdedigingsmiddel, te weten een mes, en de wijze waarop dit is aangewend, te weten het toebrengen van meerdere diepe steekwonden in de rug en het hoofd, disproportioneel zijn geweest. Daarnaast heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat voor de fase van het incident waarin de verdachte op het slachtoffer zat, geldt dat geen sprake meer kan zijn van verdedigend handelen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte ook geen beroep op noodweerexces toekomt. Het veroorzaakte letsel bij het slachtoffer, afgezet tegen de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging, is dermate grensoverschrijdend geweest dat dat niet meer binnen het exces kan worden gerekend. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is niet het gevolg geweest van een onmiddellijke en hevige gemoedsbeweging, dan wel was geen sprake van een dergelijke gemoedsbeweging.
4.3
Feitelijke vaststellingen op grond van de bewijsmiddelen
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt kort gezegd dat:
  • er tussen 17 april 2020 omstreeks 23:50 uur en 18 april 2020 om 0:21 uur op [straat] in Den Haag een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] ;
  • de verdachte daarbij op enig moment een mes heeft gepakt en daarmee meermalen opzettelijk heeft gestoken in het lichaam van [slachtoffer] ;
  • de politie op 18 april 2020 kort na 0:21 uur [slachtoffer] bloedend aantrof op de [straat] . Hij was er slecht aan toe en had meerdere steekwonden in zijn borst en zij. Hij had geen ademhaling meer. [slachtoffer] werd gereanimeerd, maar men heeft dit op enig moment gestaakt in verband met diens hevige bloedverlies;
  • bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werden 18 steekletsels en 5 snijletsels vastgesteld, die bij leven zijn ontstaan. De letsels konden opgeleverd worden door meervoudig steken/snijden met een mes. 4 steekletsels (hoog aan de borst rechts en links, met lengtes van 2 tot 3,5 cm) konden het overlijden verklaren. Het ernstige bloedverlies door de penetrerende geweldsinwerking in de borst en in de linkerflank en de ademhalings- en longfunctiestoornissen hebben samen geleid tot algehele weefselschade door zuurstofgebrek.
4.4
Het door de verdachte aangevoerde scenario
De verdachte heeft ten aanzien van de genoemde confrontatie met [slachtoffer] ter terechtzitting verklaard dat het volgende is gebeurd:
  • De verdachte steekt op 17 april 2020 omstreeks 23.50 uur lopend [straat] in Den Haag over, komend vanaf zijn huis aan de [adres] . Op dat moment is [slachtoffer] de verdachte net voorbij gefietst over het fietspad naast [straat] , richting de [straat] .
  • [slachtoffer] kijkt om naar de verdachte, keert en komt de verdachte dan over de weg tegemoet fietsen. Hij fietst langs hem, kijkt de verdachte aan, keert nogmaals en fietst dan evenwijdig aan de verdachte, die blijft doorlopen. [slachtoffer] kijkt naar de verdachte en praat tegen hem, maar de verdachte verstaat [slachtoffer] niet.
  • De verdachte doet zijn capuchon af en vraagt aan [slachtoffer] : “hé, ken je mij?” en “waarom praat je tegen mij?”
  • [slachtoffer] komt dan op de verdachte af fietsen, springt van zijn fiets en komt snel op de verdachte af. [slachtoffer] geeft de verdachte geen kans om weg te rennen: hij geeft de verdachte, terwijl zij beiden nog staan, direct één of meerdere krachtige klappen en de verdachte komt daardoor op zijn rug op de grond terecht.
  • [slachtoffer] komt ‘over de verdachte heen’ staan en/of liggen en slaat hem meerdere malen krachtig.
  • De verdachte probeert in die positie meerdere keren op te staan, maar [slachtoffer] laat dat niet toe: hij trekt aan de rugtas van de verdachte en trekt diens jas over zijn hoofd. Daardoor valt de verdachte steeds weer op de grond.
  • De verdachte wordt daardoor woest en zegt: “laat me los”. Het lukt hem op enig moment om [slachtoffer] “naar de grond te trekken” en boven hem te komen.
  • De verdachte probeert de aanval te stoppen door [slachtoffer] met zijn hand te duwen. De verdachte zegt ook: “ga weg, ga weg”.
  • Dan grijpt [slachtoffer] met zijn hand in het gezicht van de verdachte, bij zijn ogen. De verdachte ziet niets. Hij wordt angstig en hysterisch.
  • De verdachte steekt [slachtoffer] dan met het mes dat hij op enig moment daarvóór, liggend op de grond, al uit zijn zak had gepakt. Hij steekt [slachtoffer] “waar hij hem maar steken kan”.
  • [slachtoffer] blijft de verdachte tijdens het steken slaan.
  • Op enig moment krijgt de verdachte [slachtoffer] “naar de grond”. Hij stopt dan met steken en rent weg.
4.5
Aannemelijkheid van het aangevoerde scenario
De rechtbank acht het door de verdachte aangevoerde scenario aannemelijk. Daartoe overweegt zij het volgende.
Ten eerste komt het scenario op meerdere cruciale onderdelen - waaronder de gestelde aanleiding tot het gebeurde - overeen met de door de getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen. Hij heeft kort gezegd verklaard dat hij met zijn auto vanaf de [straat] rechtsaf [straat] op reed en toen bijna een man met een fiets aanreed die zonder te kijken overstak, dat die man ging bekvechten met een andere man die daar stond, dat hij recht op die man afging en een beweging maakte alsof hij de man een rechtse hoek gaf. Toen de getuige, na eerst te zijn doorgereden, kort daarop terugkeerde en weer langs de beide mannen reed, zag hij dat ‘de man zonder fiets’ bovenop die andere man zat. Hij zag toen iets dat leek op worstelen en de man zonder fiets probeerde daarbij de andere man te slaan. Dit onderdeel van de verklaring van [getuige 1] komt overeen met het scenario van de verdachte, die heeft verklaard dat hij op enig moment erin slaagde om [slachtoffer] “naar de grond te trekken” en boven hem te komen en dat hij de aanval probeerde te stoppen door [slachtoffer] met zijn hand te duwen.
De rechtbank acht het scenario van de verdachte hiernaast aannemelijk, omdat hij dit meteen na het gebeurde - toen hij zich bij bureau Segbroek meldde - aan de politie heeft verteld en daarover in alle verhoren nadien consistent heeft verklaard. Ook aan anderen die hij vlak na het gebeurde op weg naar het politiebureau sprak - de buschauffeur die hem bij het bureau afzette, een getuige die hij tegenkwam toen hij de bus uit stapte en zijn vrouw die hij op dat moment aan het bellen was - heeft hij in de kern hetzelfde verhaal verteld: hij liep naar zijn auto, er kwam een fietser voorbij die omkeerde en hem zomaar aanviel en hij heeft zich daartegen moeten verdedigen met een mes.
4.6
Overige feitelijke vaststellingen
Ten aanzien van het bij de verdachte ontstane letsel:
- De verdachte heeft na het gebeurde hoofdzakelijk huidbeschadigingen (schaafverwondingen, scheurverwondingen en krasletsel) verspreid over de handen, knieën en in het gezicht. Ook ontbreekt er een gebitselement en zit een andere tand los. Er is één onderhuidse zwelling direct links naast de neusvleugel die veroorzaakt kan zijn door stomp extern inwerkend geweld. Dat laatste geldt ook voor het gebitsletsel. De letsels kunnen worden verklaard door minimaal één geweldsinwerking. Meerdere geweldsinwerkingen zijn echter niet uitgesloten.
Ten aanzien van andere factoren die een rol hebben gespeeld bij het handelen van de verdachte:
- De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich heeft afgevraagd waarom
hij zo ver is gegaan. Hij heeft verklaard dat zijn twee broers in het verleden door
geweldsmisdrijven om het leven waren gekomen, bij één waarvan hij zelf aanwezig was geweest en ook schietletsel had opgelopen. Tijdens het gebeurde dacht hij:
deze man gaat mij zinloos om het leven brengen, ik moet overleven, mijn moeder
heeft nog maar één zoon. Daardoor “stond hij op scherp” en maakte de aanval hem
ook “boos, heel boos”. Dit heeft volgens de verdachte zeker een rol gespeeld in het
geheel.
4.7
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer?
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Zowel de verdediging zelf als de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding moet noodzakelijk zijn geweest.
De rechtbank is op grond van de hierboven vastgestelde feiten van oordeel dat vanaf het moment dat [slachtoffer] van zijn fiets sprong en snel op de verdachte afkwam sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Deze situatie ging, toen [slachtoffer] de verdachte meteen daarop sloeg, vloeiend over in een daadwerkelijke aanranding. Deze duurde voort tot het moment waarop de verdachte uiteindelijk kon wegrennen.
De rechtbank is verder van oordeel dat voor de verdachte voortdurend een noodzaak tot verdediging heeft bestaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat [slachtoffer] eerst boven de op de grond liggende verdachte stond/lag en hem toen meermalen krachtig sloeg en zijn jas en rugtas over zijn hoofd trok, en hij de verdachte, toen die eenmaal boven [slachtoffer] was gekomen, bij zijn ogen greep en hem daarna ook bleef slaan. De rechtbank betrekt bij dat oordeel verder dat de verdachte meerdere vergeefse pogingen heeft gedaan om op te staan en weg te komen, zodat er op geen enkel moment een reële en redelijke mogelijkheid heeft bestaan om zich aan de aanranding te onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel - een mes - gezien de benarde positie waarin de verdachte zich bevond, in beginsel niet aan het beroep op noodweer in de weg hoeft te staan. Dat geldt echter wel voor de wijze waarop dat middel in dit geval is toegepast. De rechtbank is van oordeel dat het toebrengen van 18 (deels dodelijke) steekletsels en 5 snijletsels niet in een redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanval, die in de kern bestond uit het slaan met blote handen. Het ontbreken van die redelijke verhouding leidt de rechtbank af uit het feit dat de verdachte aan het gebeurde alleen huidbeschadigingen en beperkte gebitsschade heeft overgehouden.
Nu niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Noodweerexces?
Noodweerexces kan in beeld komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, dus wanneer - zoals in dit geval - niet is voldaan aan de proportionaliteitseis. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan onder meer sprake zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (bijvoorbeeld) zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
De rechtbank acht het op grond van de hierboven vastgestelde feiten aannemelijk dat de verdachte als onmiddellijk gevolg van het door [slachtoffer] uitgeoefende, krachtige geweld en door diens benarde positie waaruit hij zich niet kon onttrekken, dermate angstig is geworden en zodanig in paniek is geraakt dat hij dacht dat hij het leven daadwerkelijk zou kunnen verliezen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het ook aannemelijk dat die hevige gemoedsbeweging bij de verdachte aanzienlijk is versterkt door traumatische gedachten aan en woede over de verliezen van zijn broers door geweldsmisdrijven. Aannemelijk is geworden dat een en ander heeft geleid tot (extra) boosheid over de aanval en tot de sterke wil om deze koste wat kost te overleven. De rechtbank acht het tenslotte aannemelijk dat de bij de verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging - aldus bestaande uit angst, paniek en woede - van doorslaggevend belang is geweest bij de omstandigheid dat hij in zijn verdediging verder is gegaan dan noodzakelijk was. Mede gegeven die intense gemoedsbeweging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich niet heeft bediend van een verdediging die zodanig uit verhouding is met de ernst van de aanranding dat die de verdachte niet kan disculperen, zoals de officier van justitie heeft betoogd onder verwijzing naar de casus van ECLI:NL:HR:2008:BC4459.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is geweest van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen

5.1
De vorderingen
De volgende nabestaanden van [slachtoffer] hebben zich, via hun raadsman mr. R.G. van der Laan, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[benadeelde partij 1] , de moeder van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 2] , de vader van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 3] , de broer van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 14.315,80, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (uitvaartkosten, kosten grafsteen, afkopen en onderhoud graf).
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaringen in hun vorderingen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte ter zake van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem dus geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte evenwel niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
de benadeelde partijen
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van: