ECLI:NL:RBDHA:2022:2788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
NL19.9935 en NL19.9937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugwijzing naar rechtbank na vernietiging eerdere uitspraak; beoordeling getuigenverklaringen en geloofwaardigheid asielrelaas

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van eisers, die zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond. Eisers, van Georgische afkomst, hebben in 2015 voor het eerst asiel aangevraagd, waarbij zij vreesden voor vervolging door de Georgische autoriteiten. De rechtbank heeft eerder in januari 2021 het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze uitspraak in augustus 2021 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de getuigenverklaringen van eisers niet tot een andere conclusie konden leiden.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de getuigenverklaringen opnieuw beoordeeld. Eisers hebben diverse getuigenverklaringen overgelegd en getuigen hebben ter zitting verklaard over de problemen die zij hebben ondervonden met de Georgische autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de eerdere afwijzing van de asielaanvragen onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers opnieuw moet worden beoordeeld in het licht van de getuigenverklaringen.

De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 2.277. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.9935 en NL19.9937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres
V-nummer: [nummer 2]
hierna tezamen: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3], V-nummer: [nummer 3]
[naam 4], V-nummer: [nummer 4]
[naam 5], V-nummer: [nummer 5]
(gemachtigde: mr. M.A. Collet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 29 april 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Op 18 juli 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019, 15 januari 2020 en 9 december 2020.
Bij uitspraak van 20 januari 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard. [1]
Eisers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 17 augustus 2021 heeft de Afdeling [2] de uitspraak van 20 januari 2021
vernietigd en de zaak op grond van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb [3] teruggewezen naar de rechtbank. [4]
Bij bericht van 8 december 2021 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om stukken aan het dossier toe te voegen.
Eiser heeft hierop bij bericht van 8 december 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 10 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] . Hun kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 3] , [geboortedatum 4] en [geboortedatum 5] . Zij bezitten allen de Georgische nationaliteit.
2. Eisers hebben op 18 juni 2015 voor het eerst asielaanvragen in Nederland ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij vrezen voor vervolging door de Georgische autoriteiten vanwege het werk van eiser als lijfwacht van [naam 6] , die voor de verkiezingen en de machtswisseling in 2012 de eerste plaatsvervangend minister van Defensie was. Van november 2012 tot september 2014 is eiser maandelijks meegenomen door vertegenwoordigers van het Georgische Ministerie van Binnenlandse Zaken en onder druk gezet om valse, belastende verklaringen af te leggen over zijn voormalig werkgever en diens leidinggevende. Ook is door toedoen van de autoriteiten een auto met daarin de zoon van eisers opzettelijk aangereden. Verder is eiser het voorwerp van geheime strafprocessen. Eiseres heeft voorts te maken gehad met problemen op haar werk.
3. In de eerste procedure heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser heeft gewerkt als lijfwacht voor [naam 6] alsmede dat eiser is gevraagd om verklaringen af te leggen over zijn voormalig werkgever en diens leidinggevende. Niet geloofwaardig is geacht dat eiser hierover stelselmatig werd ondervraagd, bedreigd werd en onder druk is gezet om valse verklaringen te ondertekenen. Ook voor het overige heeft verweerder het relaas van eisers niet geloofwaardig geacht. De afwijzingen van de eerste asielaanvragen van eisers staan in rechte vast. [5]
4. Op 12 maart 2019 hebben eisers middels een kennisgeving M35-O de huidige, opvolgende aanvragen ingediend waaraan zij hetzelfde asielrelaas als in de vorige procedure ten grondslag hebben gelegd. Zij hebben daarbij getuigenverklaringen en documenten overgelegd, waarmee zij stellen het gedeelte van het asielrelaas dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht, alsnog aannemelijk te hebben gemaakt.
5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als
kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de
Vw [6] , omdat Georgië een veilig land van herkomst is en eisers niet aannemelijk hebben
gemaakt dat dit in hun geval anders is. Verweerder heeft overwogen dat in de vorige
procedure het relaas op goede gronden deels ongeloofwaardig is geacht en dat wat eisers hebben inbracht in deze procedure dit oordeel niet anders maakt.
6. Het ingestelde beroep tegen de bestreden besluiten is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 20 januari 2021 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het door eisers ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 17 augustus 2021 gegrond verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van de overgelegde en afgelegde getuigenverklaringen er niet toe leidt dat het relaas van eisers alsnog geloofwaardig moet worden geacht. Daarbij heeft de Afdeling opgemerkt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de getuigenverklaringen over de gestelde problemen van eisers niet alleen berusten op wat eisers zelf hierover hebben verteld aan de getuigen. Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van verschillende getuigen over de problemen die zijzelf hebben ondervonden het relaas van eisers over vergelijkbare problemen niet onderschrijven. Ook heeft de rechtbank niet onderkend dat
de auditu-verklaringen niet geheel zonder bewijswaarde zijn. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank daarom vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Omvang van het geding
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing. [7]
8. De grieven die eisers in hoger beroep hebben aangevoerd over de integrale beoordeling van de asielrelazen, de op hen rustende bewijslast, het gelijkheidsbeginsel en de motivering van de rechtbank over de belangen van eisers zijn door de Afdeling beoordeeld, maar die beoordeling heeft niet geleid tot vernietiging van de rechtbankuitspraak. Deze uitspraak is uitsluitend vernietigd vanwege de onvoldoende geachte motivering van het oordeel over getuigenverklaringen en waardering van deze verklaringen.
Beoordeling
9. De rechtbank stelt voorop dat het aan eisers is om de eerder ongeloofwaardig geachte elementen van het asielrelaas alsnog aannemelijk te maken. In dit kader hebben zij diverse schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd en hebben vier getuigen ter zitting verklaringen afgelegd. De verklaringen van de getuigen zien met name op de in de eerste procedure ongeloofwaardig geachte elementen dat eiser stelselmatig naar het politiebureau is meegenomen en onder druk is gezet om valse, belastende verklaringen af te leggen over zijn leidinggevende en dat twaalf collega-lijfwachten van eiser eveneens zijn ondervraagd.
10. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 augustus 2021, hebben drie getuigen uit eigen wetenschap verklaard over de problemen van eisers met de Georgische autoriteiten. Wat betreft de eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser over de ondervragingen en bedreigingen in de periode van november 2012 tot september 2014 is van belang dat de buurman van eisers [8] ter zitting op 15 januari 2020 uit eigen waarneming heeft verklaard dat eiser zo’n tien keer werd meegenomen door
strangers. Ook heeft hij verklaard dat hij wist dat eiser werd bedreigd, zonder dat eiser dit aan hem had verteld. In de schriftelijke verklaring van deze buurman is verder beschreven hoe speciale politievoertuigen buiten het huis geparkeerd stonden en dat eiser een keer om drie uur ’s nachts is meegenomen en na vierentwintig uur werd teruggebracht. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit inzake eiser niet zonder meer kunnen overwegen dat de getuigen die zelf iets hebben gezien weinig concrete informatie aandragen. Verder hebben diverse getuigen verklaard dat eiser hen heeft verteld over wat hem is overkomen. Zo heeft een voormalig medewerkster van het ministerie van Defensie [9] verklaard dat zij van eiseres heeft gehoord dat eiser meermaals is meegenomen door de politie en onder druk werd gezet door hen. Hoewel
de auditu-getuigenverklaringen minder bewijskracht hebben dan verklaringen uit eigen waarneming, hebben deze verklaringen wel enige bewijswaarde. De enkele vaststelling in het bestreden besluit inzake eiser dat de getuigen vooral verklaren over wat zij van eiser hebben gehoord, is daarom onvoldoende. Daar komt bij dat de voormalig werkgever van eiser ter zitting op 5 december 2021 heeft verklaard dat hij eiser in 2020 als
person of interestop een lijst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft zien staan. Verder heeft de Georgische advocaat van eiser [10] ter zitting op 15 januari 2020 verklaard dat er nog een onderzoek loopt naar de voormalig werkgever van eiser. Volgens de advocaat loopt eiser nog steeds een risico en zal hij onder druk worden gezet bij terugkeer naar Georgië. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten verrichten en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de getuigenverklaringen er niet toe hebben geleid dat alsnog geloofwaardig is geacht dat eiser stelselmatig is ondervraagd en is bedreigd.
11. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen van enkele voormalige collega’s van eiser dat ook zij problemen hebben ondervonden als ex-medewerkers van het oude regime. [11] De problemen die drie van de voormalige collega’s van eiser beschrijven zijn vergelijkbaar met de door eiser gestelde problemen: het onder druk worden gezet om valse, belastende verklaringen te ondertekenen. In het bestreden besluit inzake eiser heeft verweerder onvoldoende kenbaar beoordeeld en gemotiveerd dat deze getuigenverklaringen het eerder ongeloofwaardig geachte element dat twaalf voormalige collega-lijfwachten ook zijn ondervraagd niet alsnog geloofwaardig maken.
12. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen gegrond, nu de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd ten aanzien van de betekenis van de getuigenverklaringen voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van eisers.
Conclusie
13. De aanvragen zijn ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens schending van artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Het ligt eerst op de weg van verweerder om de geloofwaardigheid van het relaas te beoordelen in het licht van de overgelegde en afgelegde getuigenverklaringen. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers hebben gemaakt. De kosten worden op grond van het Bpb [12] vastgesteld op € 2.277 (twee samenhangende beroepen, 1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 16 mei 2019, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 15 januari 2020 en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting op 9 december 2020 met een waarde van € 759 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.277
(
tweeduizendtweehonderdzevenenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Algemene wet bestuursrecht.
5.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 oktober 2016 (zaaknummers AWB 16/6641 en AWB 16/6646, niet gepubliceerd) en uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2017 (zaaknummer 201608146/1/V2, niet gepubliceerd).
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT3336.
8.[naam 7] .
9.[naam 8] .
10.[naam 9] .
11.[naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] .
12.Besluit proceskosten bestuursrecht.