ECLI:NL:RBDHA:2021:415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
NL19.9935 en NL19.9937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en ongeloofwaardig asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvragen van eisers afkomstig uit Georgië. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvragen van eisers, die eerder als kennelijk ongegrond waren afgewezen, opnieuw zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eisers in de eerdere procedure deels ongeloofwaardig was geacht. Tijdens de zittingen zijn getuigenverklaringen gehoord en zijn er aanvullende documenten overgelegd door eisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de nieuwe informatie en getuigenverklaringen niet voldoende zijn om het eerdere oordeel over de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas te weerleggen. De rechtbank heeft de stelling van eisers dat Georgië een onveilig land is, verworpen, en heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de aanvragen als kennelijk ongegrond konden worden afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.9935 en NL19.9937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
[naam], eiseres
V-nummer: [V-nummer]
hierna tezamen: eisers,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam], V-nummer: [V-nummer]
[naam], V-nummer: [V-nummer]
[naam], V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Collet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 april 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019, 15 januari 2020 en 9 december 2020.
Op 16 mei 2019 is ter zitting [Getuige 1] als getuige gehoord.
Op 18 juli 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Verweerder heeft tweemaal een verweerschrift ingediend, op 2 oktober 2019 en 13 januari 2020.
Op 15 januari 2020 zijn ter zitting [Getuige 2] , [Getuige 3] en (nogmaals) [Getuige 1] als getuigen gehoord.
Op 9 december 2020 is ter zitting [Getuige 4] als getuige via een Skypeverbinding gehoord en is het onderzoek gesloten.
Eisers zijn steeds verschenen ter zitting, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich op de zitting van 16 mei 2019 laten vertegenwoordigen door mr. S.F.E. Verdonck, en vervolgens steeds door zijn gemachtigde. Als tolk is op 15 januari 2020 en 9 december 2020 verschenen A. Djavakhadze.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te bezitten.
2. Op 18 juni 2015 hebben eisers voor het eerst asielaanvragen in Nederland ingediend. Hieraan hebben zij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was tot aan de Georgische verkiezingen in 2012 werkzaam als [functie] van de [functie] , [Getuige 4] . Van 5 november 2012 tot augustus of september 2014 is eiser maandelijks meegenomen door vertegenwoordigers van het Georgische ministerie van Binnenlandse Zaken en onder druk gezet om valse, belastende verklaringen af te leggen over [Getuige 4] en de [functie] , [naam] . Eiser heeft dit geweigerd. Op 11 november 2012 is de auto waarin eisers zoon werd vervoerd, opzettelijk aangereden. Volgens eisers is dit gebeurd door toedoen van de autoriteiten. Eiser kon na de verkiezingen in 2012 geen baan meer vinden binnen het ministerie van Defensie. Eiseres heeft problemen op haar werk ondervonden, zoals onderdrukking en pesterijen door een leidinggevende. Eisers zijn uit Georgië vertrokken, nadat eiser tweemaal eerder heeft bezien of hij veilig Georgië kon in- en uitreizen.
3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 augustus 2015 heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van 23 september 2015 [1] gegrond verklaard wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb [2] . Bij twee afzonderlijke besluiten van 17 maart 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers wederom afgewezen als ongegrond. Op 6 oktober 2016 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, de beroepen tegen die besluiten ongegrond verklaard [3] . Deze uitspraak is door de Afdeling [4] bevestigd [5] . De besluiten van 17 maart 2016 staan daarmee in rechte vast.
4. Op 12 maart 2019 hebben eisers middels het indienen van een kennisgeving M35-O de huidige, opvolgende aanvragen ingediend. Aan deze aanvragen leggen eisers hetzelfde asielrelaas ten grondslag als in de eerste procedure. De gemachtigde van eisers is naar Georgië afgereisd en heeft daar negen getuigenverklaringen verzameld. Daarnaast hebben eisers zelf ook aantal verklaringen en documenten verzameld [6] . Eisers voeren aan dat, gelet op alle overgelegde verklaringen en documenten tezamen bezien, het gedeelte van het asielrelaas dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht alsnog geloofwaardig is gemaakt.
5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vw [7] , omdat Georgië een veilig land van herkomst is en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in hun geval anders is. Daartoe overweegt verweerder dat in de vorige procedure het relaas op goede gronden deels ongeloofwaardig is geacht en dat hetgeen is inbracht in deze procedure dit niet anders maakt. In het voornemen heeft verweerder de overgelegde documenten die niet zijn aan te merken als nieuwe elementen of bevindingen in drie categorieën verdeeld: 1) documenten die ongedateerd zijn dan wel dateren van vóór het besluit in de vorige procedure, 2) onvertaalde documenten dan wel documenten die vertaald zijn door een niet-beëdigde tolk en 3) kopieën van documenten dan wel documenten waarvan de authenticiteit niet is vast te stellen. De drie documenten die niet in deze categorieën vallen, maken het relaas niet alsnog geloofwaardig. Verweerder heeft aanvullend de documenten inhoudelijk beoordeeld, maar ook daarvan geconcludeerd dat deze de ongeloofwaardig geachte verklaringen uit de eerste procedure niet alsnog geloofwaardig maken.
6. Op 18 juli 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Daarin overweegt verweerder, aanvullend en subsidiair, dat uit onderzoek van Bureau Land en Taal niet is gebleken dat getuigen in Georgië zelf in staat van beschuldiging worden gesteld of dat ten aanzien van hen valse beschuldigingen worden ingebracht. Daarnaast is uit algemene informatie niet gebleken dat de behandeling van getuigen zodanig is dat er sprake is van schending van een van de Verdragsgronden, mocht eiser op enig moment toch moeten getuigen. Verweerder vindt dat eisers geen reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM [8] aannemelijk hebben gemaakt, gelet op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat geen gevolg werd gegeven aan de bedreigingen. Daarnaast is [Getuige 4] reeds veroordeeld, zodat niet wordt ingezien dat eiser achteraf nogmaals zou moeten getuigen.
7. Op wat eisers in beroep aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. De rechtbank stelt voorop dat in rechte vaststaat dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is bevonden dat eiser zou zijn ondervraagd en tot 25 maal toe bedreigd in de periode van november 2012 tot september 2014, dat het auto-ongeluk van eisers zoon samenhangt met de bedreigingen, dat er geheime strafzaken tegen eiser lopen, dat collega- [functie] van eiser eveneens zijn ondervraagd, dat het lange verblijf van eiser buiten Georgië hem in de negatieve belangstelling zal doen komen, dat de pesterijen op het werk van eiseres voortvloeien uit de bedreigingen van eiser, dat eiser na terugkeer van zijn uitreis ’s nachts werd opgehaald voor een ondervraging, en dat na het vertrek van eisers uit Georgië bij de zus van eiseres navraag naar hen zou zijn gedaan. Het ligt bij deze opvolgende asielaanvraag geheel op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat de eerder ongeloofwaardig geachte relevant elementen alsnog geloofwaardig kunnen worden geacht. De voorliggende vraag is of eisers dit met de door hen overgelegde documenten en getuigenverklaringen hebben gedaan. De stelling dat verweerder zelf getuigen had kunnen horen via een Skypeverbinding om meer kennis te kunnen opdoen van de feiten, miskent dat de bewijslast bij eisers ligt.
9. Uit de informatie waar verweerder in het aanvullende besluit naar heeft verwezen volgt dat getuigen in Georgië niet zodanig worden behandeld dat er sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het rapport van de OVSE van 9 december 2014 waar verweerder naar verwijst, blijkt weliswaar dat in Georgië ten aanzien van de behandeling van getuigen problemen kunnen spelen, maar er wordt geen melding gemaakt van getuigen die stelselmatig worden ondervraagd en onder druk worden gezet om valse verklaringen af te leggen. Uit onderzoek van Bureau Land en Taal is niet gebleken dat in de recente Georgische geschiedenis getuigen in vergelijkbare zaken zelf in staat van beschuldiging worden gesteld, dat mogelijke getuigen bij terugkeer naar Georgië zelf worden aangehouden en eventueel worden gedetineerd. Verder volgt uit informatie die verweerder bij het verweerschrift van 13 januari 2020 heeft overgelegd dat er geen oneigenlijke strafprocessen op politieke gronden worden gevoerd. Eiser heeft geen informatie uit een objectieve bron overgelegd die de informatie van verweerder weerlegt. De verwijzingen naar verslagen van Amnesty International [9] , Human Rights Watch [10] en het US Department of State [11] zijn daartoe onvoldoende, nu deze verslagen niet over getuigen zoals eiser gaan, maar over machtsmisbruik in het algemeen en het vervolgen van aanhangers van het vorige regime.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de door eisers overgelegde documenten onvoldoende zijn om thans anders te oordelen over het eerder ongeloofwaardig bevonden deel van het asielrelaas.
De ongedateerde documenten en de documenten die zijn gedateerd voor 17 maart 2016, de datum van het bestreden besluit in de eerste procedure, heeft verweerder niet ten onrechte niet aangemerkt als rechtens relevant element of bevinding. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers deze documenten eerder hadden kunnen overleggen. Niet is aangetoond dat eisers niet eerder over middelen en contacten beschikten om deze verklaringen eerder over te leggen.
De twee onvertaalde documenten heeft verweerder eveneens niet als rechtens relevante elementen of bevindingen hoeven aanmerken, nu verweerder geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die stukken. Dat deze documenten pas minder dan twee weken voorafgaand aan de aanvragen in het bezit van eisers kwamen, doet daar niet aan af. Eisers hebben immers zelf het moment kunnen kiezen waarop zij de opvolgende aanvragen indienden.
Het is daarnaast aan eisers om de authenticiteit van bij een opvolgende aanvraag overgelegde documenten aan te tonen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de authenticiteit van een deel van de documenten niet kan worden vastgesteld, omdat het kopieën betreffen en geen originelen. Verweerder is eisers tegemoetgekomen door Bureau Documenten te verzoeken om onderzoek te doen naar de authenticiteit van drie overgelegde originele documenten, zijnde medische stukken van de broer van eiser, een getuigenverklaring van de broer van eiser en een getuigenverklaring van de zus van eiseres. Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat deze documenten niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht, omdat voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Dit komt voor risico van eisers. Eisers hebben geen andersluidende contra-expertise overgelegd. De authenticiteit van deze stukken is dan ook niet komen vast te staan.
Ten aanzien van de andere originele documenten, diverse medische stukken en een viertal ondersteuningsbrieven, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze niet maken dat het relaas alsnog geloofwaardig moet worden geacht.
11. Verweerder heeft een deel van de overgelegde documenten, waaronder alle getuigenverklaringen, echter toch ook nog inhoudelijk beoordeeld. De stelling dat verweerder dit niet heeft gedaan, wordt niet gevolgd. Aan de dertien schriftelijke getuigenverklaringen heeft verweerder niet de waarde hoeven hechten die eisers hieraan wensen te hechten. Daarbij is van belang dat de getuigenverklaringen niet gebaseerd zijn op eigen waarnemingen van de door eisers gestelde ondervragingen en bedreigingen, maar op wat eisers hen hierover hebben verteld. De verklaringen over de gebeurtenissen die de getuigen zelf zijn overkomen, kunnen het relaas van eisers niet onderschrijven. Bovendien wordt de inhoud van de getuigenverklaringen niet ondersteund door informatie uit algemene rapportages. Daarbij verwijst de rechtbank naar de door verweerder aangehaalde informatie in het aanvullend besluit en het verweerschrift van 13 januari 2020.
Ditzelfde geldt ook voor de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen. De verklaringen die de vier getuigen ter zitting hebben afgelegd zijn eveneens voornamelijk gebaseerd op wat de getuigen hebben gehoord van eisers of anderen. Voor zover dat niet het geval is, worden ook deze verklaringen niet verder ondersteund door objectieve informatie (zie bijvoorbeeld de verklaring van [Getuige 4] over de grenssignalering) of zijn zij vaag (verklaring van [Getuige 3] dat eiser werd meegenomen door
strangers).
Ten aanzien van de overige documenten heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom deze niet tot een andere conclusie leiden. Niet ten onrechte is overwogen dat deze stukken niet gebaseerd zijn op eigen waarnemingen dan wel onvoldoende concreet zijn. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat ook de inhoud van de overgelegde documenten en verklaringen er niet toe leidt dat het relaas van eisers alsnog geloofwaardig dient te worden geacht.
12. Eisers hebben een beroep gedaan op het arrest van het EHRM [12] van 5 juli 2005 in de zaak Said tegen Nederland [13] . Uit dit arrest kan worden afgeleid dat een beginpunt, middenstuk of eindpunt van een verhaallijn alsnog geloofwaardig worden geacht dan wel op dat onderdeel aan een eiser het voordeel van de twijfel wordt gegund als de opvolgende gebeurtenissen op zichzelf wel voldoende zijn onderbouwd of aannemelijk zijn te achten. Gelet op het bovenstaande hebben eisers de opvolgende gebeurtenissen niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de zaak Dgebuadze slaagt niet, omdat deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaken van eisers. Anders dan in de zaken van eisers, is in de zaak Dgebuadze het asielrelaas geloofwaardig geacht en is artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen.
14. Nu het asielrelaas van eisers niet ten onrechte niet alsnog geloofwaardig is bevonden, bestaat geen aanleiding om te concluderen dat eisers en hun kinderen in hun land van herkomst een gegronde vrees hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de aanvragen van eisers daarom kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vw.
15. Bij beschikkingen van 17 maart 2016 zijn terugkeerbesluiten aan eisers uitgevaardigd. Eisers zijn in Nederland gebleven en hebben dus niet aan de aan hen opgelegde terugkeerverplichting voldaan. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is verweerder in beginsel dan ook gehouden inreisverboden tegen eisers uit te vaardigen. Voor zover eisers aanvoeren dat verweerder bij het opleggen van een terugkeerbesluit rekening had moeten houden met de omstandigheid dat eisers mogelijk een procedure bij het EHRM willen starten, overweegt de rechtbank dat het terugkeerbesluit van 17 maart 2016 nog steeds van kracht is. In zoverre zijn de in het bestreden besluiten uitgevaardigde terugkeerbesluiten geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld. Daarmee is immers geen ander of verderstrekkend rechtsgevolg ingetreden dan met de terugkeerbesluiten van 17 maart 2016 het geval was.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier.
Bijlage
Eisers hebben bij hun opvolgende aanvragen de volgende stukken overgelegd:
1. Begeleidende brief bij de kennisgeving M35-O van de gemachtigde van eisers.
2. Reis- en verblijfdocumenten van de gemachtigde van eisers inzake zijn reis naar Georgië (kopie).
3. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 1 juni 2018 (print met originele handtekening).
4. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 31 mei 2018 (print met originele handtekening).
5. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 1 juni 2018 (print met originele handtekening).
6. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 30 mei 2018 (print met originele handtekening).
7. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 31 mei 2018 (print met originele handtekening).
8. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 31 mei 2018 (print met originele handtekening).
9. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , gedateerd 31 mei 2018 (print met originele handtekening).
10. Getuigenverklaring van mevr. [naam] , gedateerd 31 mei 2018 (print met originele handtekening).
11. Getuigenverklaring van mevr. [naam] , gedateerd 2 juni 2018 (print met originele handtekening).
12. Begeleidende brief van de Strijdkrachten van Georgië, gedateerd 8 februari 2017 (kopie).
13. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , ongedateerd (print met originele handtekening).
14. Verzendenvelop met stempel 7 augustus 2017 en medische stukken, gedateerd 10 januari 2017 (origineel).
15. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , met vertaling, gedateerd 10 mei 2017 (print met originele handtekening).
16. Een CD-rom met medische informatie, gedateerd 10 januari 2017 (origineel).
17. Verklaring van United National Movement, met vertaling, gedateerd 10 januari 2019 (kleurenkopie).
18. Internetartikel www.interpressnews.ge, met vertaling, ongedateerd (kopie).
19. Brief van dhr. [naam] , met vertaling, ongedateerd (kleurenkopie).
20. Getuigenverklaring van mevr. [naam] , met vertaling, ongedateerd (print met originele handtekening).
21. Engelstalige brief van dhr. [naam] met twee bijlagen, gedateerd 20 april 2019 (kopie).
22. Proces-verbaal van de Georgische patrouille politie, onvertaald, gedateerd 29 maart 2014 (print met originele handtekening).
23. Elektronische kwitantie van een bekeuring, met vertaling, gedateerd 15 april 2014 (kopie met originele stempel en handtekening).
24. Getuigenverklaring van dhr. [naam] , onvertaald, gedateerd 3 februari 2019 (print met originele handtekening).
25. Twee brieven van dhr. [naam] , onvertaald, gedateerd 10 maart 2019 respectievelijk 29 maart 2019 (print met originele handtekening).
26. Een viertal Nederlandse ondersteuningsbrieven, ongedateerd respectievelijk gedateerd op 8 april 2019, 16 april 2019 en 20 april 2019 (origineel).
27. Vier internetartikelen, onvertaald, ongedateerd (kopie).
28. Medische stukken over eiser, gedateerd 19 september 2017 respectievelijk 13 oktober 2017 en 26 juli 2017 (origineel).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Met zaaknummers AWB 15/15909 en AWB 15/15907.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Met zaaknummers AWB 16/6641 en AWB 16/6646.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Met zaaknummer 201608146/1/V2 (niet gepubliceerd).
6.Een lijst met een opsomming van de stukken die eisers ten grondslag leggen aan de opvolgende aanvragen wordt als bijlage bij deze uitspraak bijgevoegd.
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Online jaarverslag 2017-18, www.amnesty.org/en/countries/europe-and-central-asia/georgia/report-georgia.
10.Verslag 2019, www.hrw.org/world-report/2019/country-chapters/georgia.
11.Verslag 2017, www.state.gov/documents/organization/277411.
12.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
13.ECLI:CE:ECHR:2005:0705JUD000234502