Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te bezitten.
2. Op 18 juni 2015 hebben eisers voor het eerst asielaanvragen in Nederland ingediend. Hieraan hebben zij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was tot aan de Georgische verkiezingen in 2012 werkzaam als [functie] van de [functie] , [Getuige 4] . Van 5 november 2012 tot augustus of september 2014 is eiser maandelijks meegenomen door vertegenwoordigers van het Georgische ministerie van Binnenlandse Zaken en onder druk gezet om valse, belastende verklaringen af te leggen over [Getuige 4] en de [functie] , [naam] . Eiser heeft dit geweigerd. Op 11 november 2012 is de auto waarin eisers zoon werd vervoerd, opzettelijk aangereden. Volgens eisers is dit gebeurd door toedoen van de autoriteiten. Eiser kon na de verkiezingen in 2012 geen baan meer vinden binnen het ministerie van Defensie. Eiseres heeft problemen op haar werk ondervonden, zoals onderdrukking en pesterijen door een leidinggevende. Eisers zijn uit Georgië vertrokken, nadat eiser tweemaal eerder heeft bezien of hij veilig Georgië kon in- en uitreizen.
3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 augustus 2015 heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van 23 september 2015gegrond verklaard wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Bij twee afzonderlijke besluiten van 17 maart 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers wederom afgewezen als ongegrond. Op 6 oktober 2016 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, de beroepen tegen die besluiten ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdelingbevestigd. De besluiten van 17 maart 2016 staan daarmee in rechte vast.
4. Op 12 maart 2019 hebben eisers middels het indienen van een kennisgeving M35-O de huidige, opvolgende aanvragen ingediend. Aan deze aanvragen leggen eisers hetzelfde asielrelaas ten grondslag als in de eerste procedure. De gemachtigde van eisers is naar Georgië afgereisd en heeft daar negen getuigenverklaringen verzameld. Daarnaast hebben eisers zelf ook aantal verklaringen en documenten verzameld. Eisers voeren aan dat, gelet op alle overgelegde verklaringen en documenten tezamen bezien, het gedeelte van het asielrelaas dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht alsnog geloofwaardig is gemaakt.
5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vw, omdat Georgië een veilig land van herkomst is en eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in hun geval anders is. Daartoe overweegt verweerder dat in de vorige procedure het relaas op goede gronden deels ongeloofwaardig is geacht en dat hetgeen is inbracht in deze procedure dit niet anders maakt. In het voornemen heeft verweerder de overgelegde documenten die niet zijn aan te merken als nieuwe elementen of bevindingen in drie categorieën verdeeld: 1) documenten die ongedateerd zijn dan wel dateren van vóór het besluit in de vorige procedure, 2) onvertaalde documenten dan wel documenten die vertaald zijn door een niet-beëdigde tolk en 3) kopieën van documenten dan wel documenten waarvan de authenticiteit niet is vast te stellen. De drie documenten die niet in deze categorieën vallen, maken het relaas niet alsnog geloofwaardig. Verweerder heeft aanvullend de documenten inhoudelijk beoordeeld, maar ook daarvan geconcludeerd dat deze de ongeloofwaardig geachte verklaringen uit de eerste procedure niet alsnog geloofwaardig maken.
6. Op 18 juli 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Daarin overweegt verweerder, aanvullend en subsidiair, dat uit onderzoek van Bureau Land en Taal niet is gebleken dat getuigen in Georgië zelf in staat van beschuldiging worden gesteld of dat ten aanzien van hen valse beschuldigingen worden ingebracht. Daarnaast is uit algemene informatie niet gebleken dat de behandeling van getuigen zodanig is dat er sprake is van schending van een van de Verdragsgronden, mocht eiser op enig moment toch moeten getuigen. Verweerder vindt dat eisers geen reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRMaannemelijk hebben gemaakt, gelet op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat geen gevolg werd gegeven aan de bedreigingen. Daarnaast is [Getuige 4] reeds veroordeeld, zodat niet wordt ingezien dat eiser achteraf nogmaals zou moeten getuigen.
7. Op wat eisers in beroep aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. De rechtbank stelt voorop dat in rechte vaststaat dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is bevonden dat eiser zou zijn ondervraagd en tot 25 maal toe bedreigd in de periode van november 2012 tot september 2014, dat het auto-ongeluk van eisers zoon samenhangt met de bedreigingen, dat er geheime strafzaken tegen eiser lopen, dat collega- [functie] van eiser eveneens zijn ondervraagd, dat het lange verblijf van eiser buiten Georgië hem in de negatieve belangstelling zal doen komen, dat de pesterijen op het werk van eiseres voortvloeien uit de bedreigingen van eiser, dat eiser na terugkeer van zijn uitreis ’s nachts werd opgehaald voor een ondervraging, en dat na het vertrek van eisers uit Georgië bij de zus van eiseres navraag naar hen zou zijn gedaan. Het ligt bij deze opvolgende asielaanvraag geheel op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat de eerder ongeloofwaardig geachte relevant elementen alsnog geloofwaardig kunnen worden geacht. De voorliggende vraag is of eisers dit met de door hen overgelegde documenten en getuigenverklaringen hebben gedaan. De stelling dat verweerder zelf getuigen had kunnen horen via een Skypeverbinding om meer kennis te kunnen opdoen van de feiten, miskent dat de bewijslast bij eisers ligt.
9. Uit de informatie waar verweerder in het aanvullende besluit naar heeft verwezen volgt dat getuigen in Georgië niet zodanig worden behandeld dat er sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM. Uit het rapport van de OVSE van 9 december 2014 waar verweerder naar verwijst, blijkt weliswaar dat in Georgië ten aanzien van de behandeling van getuigen problemen kunnen spelen, maar er wordt geen melding gemaakt van getuigen die stelselmatig worden ondervraagd en onder druk worden gezet om valse verklaringen af te leggen. Uit onderzoek van Bureau Land en Taal is niet gebleken dat in de recente Georgische geschiedenis getuigen in vergelijkbare zaken zelf in staat van beschuldiging worden gesteld, dat mogelijke getuigen bij terugkeer naar Georgië zelf worden aangehouden en eventueel worden gedetineerd. Verder volgt uit informatie die verweerder bij het verweerschrift van 13 januari 2020 heeft overgelegd dat er geen oneigenlijke strafprocessen op politieke gronden worden gevoerd. Eiser heeft geen informatie uit een objectieve bron overgelegd die de informatie van verweerder weerlegt. De verwijzingen naar verslagen van Amnesty International, Human Rights Watchen het US Department of Statezijn daartoe onvoldoende, nu deze verslagen niet over getuigen zoals eiser gaan, maar over machtsmisbruik in het algemeen en het vervolgen van aanhangers van het vorige regime.
10. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de door eisers overgelegde documenten onvoldoende zijn om thans anders te oordelen over het eerder ongeloofwaardig bevonden deel van het asielrelaas.
De ongedateerde documenten en de documenten die zijn gedateerd voor 17 maart 2016, de datum van het bestreden besluit in de eerste procedure, heeft verweerder niet ten onrechte niet aangemerkt als rechtens relevant element of bevinding. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers deze documenten eerder hadden kunnen overleggen. Niet is aangetoond dat eisers niet eerder over middelen en contacten beschikten om deze verklaringen eerder over te leggen.
De twee onvertaalde documenten heeft verweerder eveneens niet als rechtens relevante elementen of bevindingen hoeven aanmerken, nu verweerder geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die stukken. Dat deze documenten pas minder dan twee weken voorafgaand aan de aanvragen in het bezit van eisers kwamen, doet daar niet aan af. Eisers hebben immers zelf het moment kunnen kiezen waarop zij de opvolgende aanvragen indienden.
Het is daarnaast aan eisers om de authenticiteit van bij een opvolgende aanvraag overgelegde documenten aan te tonen. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de authenticiteit van een deel van de documenten niet kan worden vastgesteld, omdat het kopieën betreffen en geen originelen. Verweerder is eisers tegemoetgekomen door Bureau Documenten te verzoeken om onderzoek te doen naar de authenticiteit van drie overgelegde originele documenten, zijnde medische stukken van de broer van eiser, een getuigenverklaring van de broer van eiser en een getuigenverklaring van de zus van eiseres. Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat deze documenten niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht, omdat voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Dit komt voor risico van eisers. Eisers hebben geen andersluidende contra-expertise overgelegd. De authenticiteit van deze stukken is dan ook niet komen vast te staan.
Ten aanzien van de andere originele documenten, diverse medische stukken en een viertal ondersteuningsbrieven, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze niet maken dat het relaas alsnog geloofwaardig moet worden geacht.
11. Verweerder heeft een deel van de overgelegde documenten, waaronder alle getuigenverklaringen, echter toch ook nog inhoudelijk beoordeeld. De stelling dat verweerder dit niet heeft gedaan, wordt niet gevolgd. Aan de dertien schriftelijke getuigenverklaringen heeft verweerder niet de waarde hoeven hechten die eisers hieraan wensen te hechten. Daarbij is van belang dat de getuigenverklaringen niet gebaseerd zijn op eigen waarnemingen van de door eisers gestelde ondervragingen en bedreigingen, maar op wat eisers hen hierover hebben verteld. De verklaringen over de gebeurtenissen die de getuigen zelf zijn overkomen, kunnen het relaas van eisers niet onderschrijven. Bovendien wordt de inhoud van de getuigenverklaringen niet ondersteund door informatie uit algemene rapportages. Daarbij verwijst de rechtbank naar de door verweerder aangehaalde informatie in het aanvullend besluit en het verweerschrift van 13 januari 2020.
Ditzelfde geldt ook voor de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen. De verklaringen die de vier getuigen ter zitting hebben afgelegd zijn eveneens voornamelijk gebaseerd op wat de getuigen hebben gehoord van eisers of anderen. Voor zover dat niet het geval is, worden ook deze verklaringen niet verder ondersteund door objectieve informatie (zie bijvoorbeeld de verklaring van [Getuige 4] over de grenssignalering) of zijn zij vaag (verklaring van [Getuige 3] dat eiser werd meegenomen door
strangers).
Ten aanzien van de overige documenten heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom deze niet tot een andere conclusie leiden. Niet ten onrechte is overwogen dat deze stukken niet gebaseerd zijn op eigen waarnemingen dan wel onvoldoende concreet zijn. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte overwogen dat ook de inhoud van de overgelegde documenten en verklaringen er niet toe leidt dat het relaas van eisers alsnog geloofwaardig dient te worden geacht.
12. Eisers hebben een beroep gedaan op het arrest van het EHRMvan 5 juli 2005 in de zaak Said tegen Nederland. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat een beginpunt, middenstuk of eindpunt van een verhaallijn alsnog geloofwaardig worden geacht dan wel op dat onderdeel aan een eiser het voordeel van de twijfel wordt gegund als de opvolgende gebeurtenissen op zichzelf wel voldoende zijn onderbouwd of aannemelijk zijn te achten. Gelet op het bovenstaande hebben eisers de opvolgende gebeurtenissen niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de zaak Dgebuadze slaagt niet, omdat deze zaak niet vergelijkbaar is met de zaken van eisers. Anders dan in de zaken van eisers, is in de zaak Dgebuadze het asielrelaas geloofwaardig geacht en is artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen.
14. Nu het asielrelaas van eisers niet ten onrechte niet alsnog geloofwaardig is bevonden, bestaat geen aanleiding om te concluderen dat eisers en hun kinderen in hun land van herkomst een gegronde vrees hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de aanvragen van eisers daarom kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en g, van de Vw.
15. Bij beschikkingen van 17 maart 2016 zijn terugkeerbesluiten aan eisers uitgevaardigd. Eisers zijn in Nederland gebleven en hebben dus niet aan de aan hen opgelegde terugkeerverplichting voldaan. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is verweerder in beginsel dan ook gehouden inreisverboden tegen eisers uit te vaardigen. Voor zover eisers aanvoeren dat verweerder bij het opleggen van een terugkeerbesluit rekening had moeten houden met de omstandigheid dat eisers mogelijk een procedure bij het EHRM willen starten, overweegt de rechtbank dat het terugkeerbesluit van 17 maart 2016 nog steeds van kracht is. In zoverre zijn de in het bestreden besluiten uitgevaardigde terugkeerbesluiten geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld. Daarmee is immers geen ander of verderstrekkend rechtsgevolg ingetreden dan met de terugkeerbesluiten van 17 maart 2016 het geval was.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.