ECLI:NL:RBDHA:2022:2696
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van mvv-vereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Zuid-Afrikaanse vrouw, had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die door de verweerder was gemaakt, niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar referent, en dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de uitzetting van eiseres niet in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Bovendien had de verweerder eiseres ten onrechte niet gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, waarbij de gevraagde verblijfsvergunning alsnog verleend moest worden of de weigering deugdelijk gemotiveerd moest worden.
De rechtbank oordeelde ook dat de verweerder in de proceskosten van eiseres moest bijdragen, en dat het door eiseres betaalde griffierecht moest worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak voor de overheid om de rechten van individuen te respecteren, vooral in zaken die betrekking hebben op gezinsleven.