ECLI:NL:RBDHA:2022:2695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2952 en NL22.2956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Gambiaanse broers met ernstige medische problematiek en langdurige besluitvorming

In deze zaak hebben twee Gambiaanse broers, die beiden minderjarig waren ten tijde van hun asielaanvragen, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel zijn afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de beroepen gegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de staatssecretaris op meerdere punten onbegrijpelijk waren en dat er geen adequate motivering was gegeven voor de afwijzing van de asielaanvragen. De broers kampen met ernstige medische problematiek, waaronder psychische klachten, en de rechtbank benadrukte de bijzondere kwetsbaarheid van eisers en het aanzienlijke tijdsverloop van 3,5 jaar in deze procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan eerdere uitspraken van de rechtbank en dat de besluitvorming onzorgvuldig was. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afwezen, maar heeft de besluiten voor zover uitstel van vertrek is verleend in stand gelaten. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 759,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.2952 en NL22.2956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] 2001, eiser (1),

V-nummer: [V-nummer] , en
[eiser 2], geboren op [geboortedatum] 2000, eiser (2),
V-nummer: [V-nummer] ,
beiden van Gambiaanse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 27 september 2018 asielaanvragen ingediend.
Op 15 januari 2020 hebben eisers zogeheten beroepen niet tijdig beslissen ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 18 februari 2020 (NL20.1157 en NL20.1159) zijn deze beroepen gegrond verklaard en daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen zeven weken besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers.
De asielaanvragen van eisers zijn bij besluit van 10 maart 2020 afgewezen.
De rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 20 november 2021 (NL20.8291 en NL20.8292) de beroepen van 6 april 2020 tegen deze afwijzende beschikkingen gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen tien weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspaak.
Verweerder heeft op 20 december 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 november 2021. Eisers hebben op 18 januari 2022 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder besloten dat eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 juncto artikel 3.6a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt verleend. Tot slot heeft verweerder besloten dat aan eisers voorlopig uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 Vw van 26 januari 2022 tot 26 juli 2022, of zoveel korter tot het moment waarop op de ambtshalve beoordeling is beslist.
Eisers hebben tegen deze bestreden besluiten op 22 februari 2022 beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De rechtbank acht in het onderhavige geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
3. Ter toetsing aan de rechtbank ligt voor of verweerder op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. De rechtbank heeft zorgvuldigheidsgebreken en motiveringsgebreken vastgesteld en bepaald dat
-met inachtneming van deze uitspraak-opnieuw op de asielaanvragen van eisers beslist moet worden.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de proceshouding van verweerder bevreemdt. Verweerder heeft immers hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij zijn beslissingen zijn vernietigd. Hangende dit hoger beroep tracht verweerder evenwel toch te voldoen aan de opdracht van de rechtbank om binnen tien weken een nieuwe beslissing op de asielaanvragen te nemen.
5. Voorts acht de rechtbank de genomen besluiten op meerdere punten onbegrijpelijk.
6. In beide bestreden besluiten is onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Deze aanvullende beschikking gaat over de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor (…) betrokkene.
(…)
De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vw.
(…)
Aan betrokkene wordt voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw van 26 januari 2022 tot 26 juli -2022, of zoveel korter tot het moment waarop op de ambtshalve beoordeling is beslist.
(…)
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet met inachtneming van de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam heeft beslist, reeds omdat dat eenvoudigweg in het geheel geen motivering is gegeven voor de beslissing dat eisers niet in aanmerking komen voor internationale bescherming.
Eisers hebben dit in hun beroepsgronden terecht aangevoerd zodat de besluiten zullen worden vernietigd voor zover deze besluiten zien op het niet in aanmerking brengen van eisers voor internationale bescherming. De beroepen zullen dan ook op dit punt gegrond worden verklaard.
8. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder de besluiten die thans ter toetsing voorliggen als “
aanvullende besluiten” heeft geduid. Ook dit acht de rechtbank onbegrijpelijk. De rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft de eerdere besluiten immers vernietigd, zodat die besluiten “niet meer bestaan”. Besluiten die niet bestaan kunnen niet worden aangevuld. Er zullen dus, om uitvoering te geven aan de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam, “
nieuwe” besluiten moeten worden genomen, waarin eerst de beschermingsvraag moet worden beoordeeld én dit deel van de beslissing ook moet worden gemotiveerd, voordat wordt toegekomen aan de vraag of aan eisers verblijf op reguliere gronden moet worden toegestaan of dat er uitzettingsbeletselen zijn.
9. Verweerder heeft onder het kopje “Onderwerp van de beschikking” aangegeven dat deze aanvullende beschikkingen gaan over de ambtshalve beoordeling om toepassing aan artikel 64 Vw 2000 te geven. Voor zover de bestreden besluiten van 26 januari 2022 in de zaken van eisers betrekking hebben op de ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 Vw 2000, hebben eisers te kennen gegeven dat hun beroep zich niet hiertegen richt omdat zij zich kunnen verenigen met het verleende voorlopige uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. De rechtbank zal de besluiten voor zover uitstel van vertrek is verleend dan ook in stand laten.
10. De rechtbank merkt hierbij evenwel het navolgende op.
11. In de (vernietigde) besluiten van 10 maart 2020, waarbij de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen, is
voorlopiguitstel van vertrek verleend van 10 maart 2020 tot uiterlijk 10 september 2020.
Dit betreft “
voorlopig uitstel van vertrek” in afwachting van een inhoudelijke beslissing om al dan niet toepassing aan artikel 64 Vw te geven. Bij afzonderlijke besluiten van 29 juli 2020 is echter – op inhoudelijke gronden- bepaald dat geen toepassing aan artikel 64 Vw 2000 wordt gegeven. Ook de bezwaarschriften van eisers van 25 augustus 2020 hiertegen zijn bij afzonderlijke beschikkingen op bezwaar op 29 december 2020 ongegrond verklaard.
Echter, in de onderhavige bestreden besluiten verleent verweerder wederom “
voorlopig“ uitstel van vertrek van 26 januari 2022 tot 26 juli 2022, of zoveel korter tot het moment waarop op een inhoudelijke ambtshalve beoordeling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht ook deze gang van zaken onnavolgbaar omdat in de bestreden besluiten geen nadere motivering wordt gegeven welke stukken verweerder thans door BMA zal laten beoordelen om een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen.
12. Voorts stelt verweerder in de bestreden besluiten onder het kopje “Rechtsmiddelen” dat het op 6 april 2020 ingediende beroep mede betrekking heeft op deze aanvullende besluiten. De rechtbank acht het, net als eisers, volstrekt onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Eisers kunnen onmogelijk beroep hebben ingesteld tegen besluiten waarvan ze nog niet weten dat deze nagenoeg twee jaar later genomen worden. De rechtbank stelt dan ook vast dat óók de rechtsmiddelenclausule onbegrijpelijk is.
13. De bestreden besluiten van verweerder en de handelwijze getuigen van grote onzorgvuldigheid. Juist in de onderhavige procedure is het gebrek aan aandacht van verweerder voor de positie waarin rechtszoekenden zich bevinden bovendien kwalijk. Eisers waren minderjarig ten tijde van hun asielaanvragen en uit het dossier blijkt overigens van bijzonder ernstige medische problematiek bij beide eisers die ook bij verweerder gedurende aanzienlijke tijd bekend is gelet op de datering van de stukken en de fase van de procedure waarin deze stukken zijn overgelegd.
14. In het dossier bevindt zich een brief van een jongerencoach van de Stichting Goal gedateerd op
22 september 2019. In deze brief is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Ik ben als vrijwillig coach vanaf aankomst in Nederland in juni 2019 betrokken bij de broers [eiser 2] en [eiser 1] .
(…)
Het valt [eiser 2] en [eiser 1] zwaar dat ze geen familieleden meer hebben die ze kunnen ondersteunen en waar ze normaal contact mee kunnen hebben. Het feit dat ze inmiddels vanaf hun 13-14" jaar op de vlucht zijn breekt hen en ook de voortdurende onzekerheid over de asielprocedure trekt een extreem zware wissel.
(…)
De langdurige onzekerheid en de lange besluitvormingsprocedures schaadt hen zichtbaar na alles wat zij hebben meegemaakt. Ik heb vrijwel dagelijks contact met ze en merk dat de onzekerheid ernstige effecten op hun welbevinden heeft.
(…)
15. Uit reeds op
27 oktober 2020gedateerde informatie van ARQ Centrum ’45 blijkt onder meer van de bijzondere ernst van depressieve en toegenomen suïcidale gedachten bij eiser 2 en uit reeds op
11 november 2020gedateerde informatie van ARQ Centrum ’45 blijkt onder meer van verdieping van de depressieve klachten en het hebben van een passieve doodwens van eiser 1 die de psycholoog en psychiater ernstige zorgen baren.
16. Uit de iMMO-rapportages van
10 juni 2021blijkt onder meer dat eisers voldoen aan alle criteria voor PTSS en daarnaast een depressieve- en rouwstoornis hebben. Naast deze klachten hebben eisers last van prikkelbaarheid, wantrouwen en een continue spanning. Eisers hebben tevens ernstige klachten die verband houden met de aanwezigheid van psychopathologie. Hiervan staan somatische klachten als pijn op de borst, depressieve klachten, angstklachten en concentratieproblemen op de voorgrond. Daarnaast is sprake van een slecht zelfbeeld met gevoelens van schuld en uitzichtloosheid. De inhoud en het verloop van de klachten en verschijnselen beoordeelt het iMMO als typerend voor het gestelde ondergane geweld in eisers hun land van herkomst.
De geconstateerde psychische gezondheidstoestand van eisers ten tijde van de gehoren heeft beperkingen gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het compleet, coherent en
consistent verklaren. Het iMMO merkt daarbij als uitzonderlijk geval op dat eisers zich in
de adolescentiefase bevonden, zowel tijdens de gestelde ingrijpende gebeurtenissen als
tijdens de gehoren.
17. Eisers zijn dus niet alleen meer dan gemiddeld kwetsbaar vanwege hun jonge leeftijd, maar ook vanwege de door het iMMO, ARQ Centrum’45 en de jongerencoach vastgestelde (medische) en waargenomen ernstige problematiek. Verweerder heeft dan ook een bijzondere zorgplicht voor eisers. Verweerder is bovendien al eerder in deze procedures in gebreke geweest ten aanzien van eisers door de beslistermijnen te overschrijden en waardoor eisers zich reeds tot de rechter hebben moeten wenden enkel om besluitvorming af te dwingen. Al deze omstandigheden hadden verweerder er van moeten doordringen dat juist ten aanzien van eisers het onaanvaardbaar zou zijn om onzorgvuldig en onachtzaam op te treden. Ten tijde van deze uitspraak heeft te gelden dat er 3,5 half jaar zijn verstreken en eisers nog steeds geen in rechte vaststaande beslissing op hun (eerste) asielaanvragen hebben.
18. De rechtbank zal verweerder in deze uitspraak niet opdragen een nieuwe beslissing op de asielaanvragen van eisers te nemen. De rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft dat immers al gedaan en de rechtbank stelt in onderhavige procedure vast dat verweerder geen (volledige) uitvoering heeft gegeven aan die uitspraak en dat bovendien het -notabene door verweerder zelf ingestelde- hoger beroep nog aanhangig is.
19. De rechtbank heeft de beroepen van eisers niet doorverwezen naar de Afdeling om te voegen in de hoger beroepsprocedure. Eisers hebben er naar het oordeel van de rechtbank belang bij dat in rechte komt vast te staan dat uitstel van vertrek is verleend omdat dit relevant is voor de mogelijkheid om een verblijfsvergunning op reguliere medische gronden te kunnen aanvragen en te kunnen verkrijgen.
20. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen en zullen worden vernietigd voor zover in de besluiten de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel worden afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vw 2000. De rechtbank laat de besluiten voor zover uitstel van vertrek is verleend in stand.
21. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Daarbij overweegt de rechtbank dat de beroepen worden beschouwd als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb, zodat 1 punt wordt toegekend voor het indienen van beide beroepschriften.
22. Tot slot overweegt de rechtbank over de termijn voor het instellen van verzet tegen deze uitspraak als volgt. Bij uitspraak van 26 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4218) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat voor de bepaling van de termijn voor verzet moet worden aangesloten bij de termijn voor het indienen van beroep die geldt op grond van de Vw 2000. In de bestreden besluiten is echter géén termijn bepaald waarbinnen eisers rechtsmiddelen dienen aan te wenden. De rechtbank zal, om te voorkomen dat partijen uitgaan van een onjuiste termijn, de verzetstermijn in onderhavige zaak op vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak bepalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 26 januari 2022, voor zover de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel worden afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vw 2000;
  • laat de bestreden besluiten van 26 januari 2022, voor zover uitstel van vertrek is verleend in stand;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 759,00;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 28 maart 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen vier weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.