ECLI:NL:RBDHA:2022:2683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
NL20.17286 & NL20.19992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaken na ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onbevoegdheid om kennis te nemen van de beroepen van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 20 december 2018, geregistreerd onder zaaknummer NL20.17286. Een tweede beroep werd ingesteld op 19 november 2020, geregistreerd onder NL20.19992. De staatssecretaris heeft uiteindelijk op 10 september 2021 besloten om de aanvraag van eiser in te willigen.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter het onderzoek kan sluiten indien deze kennelijk onbevoegd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser zijn werking heeft verloren door de uitspraak van de rechtbank op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet gelijkgesteld kan worden met een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, omdat de hoofdregel van de Tijdelijke wet van toepassing is.

De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.17286 & NL20.19992

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 22 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag van 20 december 2018. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL20.17286.
Verweerder heeft op 6 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Op 19 november 2020 heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL20.19992.
Verweerder heeft op 26 november 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 10 september 2021 heeft verweerder alsnog beslist en de aanvraag van eiser ingewilligd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54 van de Awb [1] kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van de dossiers ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen en overweegt hiertoe als volgt.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan
5. schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. In artikel 1 van deze wet is bepaald dat artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing is op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Artikel 1 blijft op grond van artikel 3 van de Tijdelijke wet buiten toepassing, indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en hij vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb heeft ontvangen. [2] 6. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Dit beroep is gegrond verklaard. [3] 7. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat een ingebrekestelling zijn werking verliest wanneer de rechtbank naar aanleiding van deze ingebrekestelling beslist op het beroep tegen het niet tijdig beslissen en vaststelt dat verweerder in verzuim is en verweerder opdraagt een besluit te nemen op de asielaanvraag. [4]
8. Hiervan is in het geval van eiser sprake. Naar aanleiding van de ingebrekestelling van 16 januari 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder in verzuim was. Verweerder is opgedragen eiser uiterlijk op 18 september 2020 te horen en, als de aanvraag overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak. Verder heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt als deze termijn wordt overschreden De ingebrekestelling van 16 januari 2020 heeft dus zijn werking verloren.
9. Het oordeel van de hoogste bestuursrechter brengt met zich dat het beroep van eiser niet valt onder artikel 3 van de Tijdelijke wet maar dat de hoofdregel van artikel 1 van die wet van toepassing is. Het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser kan daarom niet gelijkgesteld worden met een besluit waartegen bij de bestuursrechter beroep kan worden ingesteld.
10. De bestuursrechter is daarom kennelijk onbevoegd om van de beroepen van eiser kennis te nemen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Overeenkomstig de Tijdelijke wet zoals die gold tot en met 10 juli 2021.
3.Uitspraak van 24 juli 2020 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2020 (ECLI:NL:RVS:2021:1027).