ECLI:NL:RBDHA:2022:2681
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens onvoldoende zwaarwegend asielrelaas en kennelijk ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend was om te spreken van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser had aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Algerije onthoofd zou worden door zijn zwager, die militair is. De rechtbank vond echter dat eiser niet had onderbouwd dat de bedreiging actueel was en dat hij geen pogingen had ondernomen om de problemen op te lossen.
De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen, omdat eiser zich niet te kwader trouw had ontdaan van zijn identiteitsdocumenten. De rechtbank concludeerde dat de identiteit van eiser voldoende kon worden vastgesteld op basis van gegevens uit het Europese Visumsysteem (EU-vis) en de verklaringen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en wees de asielaanvraag af als ongegrond, met een vertrektermijn van vier weken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.