Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] te [plaats] ,
[gedaagde 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 juni 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 23 juni 2021, waarin de rechtbank heeft bepaald dat een fysieke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
- de rolbeslissing van 7 juli 2021, waarin verhinderdata zijn opgevraagd;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 december 2021 en de daarin genoemde stukken.
- de antwoordakte, met producties, namens [eiser] ;
- de akte uitlating, tevens houdende aanvullende productie, namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de akte uitlaten, met producties, namens [eiser] .
2.De feiten
VERKLAART VOORAF ALS VOLGT:
dat hij gekocht en geleverd heeft gekregen de onroerende zaken, plaatselijk bekend: [adres 1] en [adres 2] te ’ [plaats] ;
dat het ten tijde van de levering voor zijn zoon: [gedaagde 1] , (…), niet mogelijk was reeds de mede-eigendom van voormelde panden te verkrijgen;
dat thans dit wel mogelijk is;
dat voornoemde zoon aan ondergetekende om de hiervoor gemelde redenen een bedrag van tachtigduizend gulden (ƒ 80.000,--) heeft betaald;
dat de ondergetekende terwille van voornoemde zoon één en ander vast wenst te leggen;
dat hij van meergenoemde zoon: [gedaagde 1] (…), een bedrag van tachtigduizend gulden (ƒ 80.000,--) heeft ontvangen, waarvoor hij thans kwijting en décharge verleent;
dat voormeld bedrag dient als koopsom voor de onverdeelde helft van de onroerende zaken, plaatselijk bekend: [adres 1] en [adres 2] te ’ [plaats] ;
dat de akte van levering van de onverdeelde helft van voormelde onroerende zaken aan de onder 1. genoemde zoon zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 31 december 1994 zal worden verleden voor P.J. Busch, notaris ter standplaats ’s-Gravenhage;
dat de kosten, welke samenhangen met de onder 3 vermelde rechtshandelingen voor rekening komen van de onder 1. genoemde zoon.”
Verduidelijking van ƒ 80000,00
Doordat de procedurele afwikkeling van het bovengenoemde pand naar mijn oordeel te lang duurt en er ook geen zicht is op een binnen afzienbare tijd te verwachten besluit van de Belastingdienst, heb ik thans besloten in tegenstelling van punt 4 van mijn brief en Uw akkoordverklaring hiervan middels Uw brief van 31 juli 2001, alle kosten (100%) voor mijn rekening te nemen.
Naar aanleiding van misstanden uit het verleden zouden wij (erfgenamen) graag een afspraak willen maken met een medewerker van de belastingdienst voor advies inzake successierecht.”
Bezwaar is gemaakt tegen de aangegeven aandeel in de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
erven [naam 2]” op het woonadres van [eiser] bezorgd. Deze aanslagen heeft hij zonder verdere vragen aan [gedaagde 1] overhandigd.
moestleveren. Er zijn wel plannen in die richting geweest, maar die zijn verschillend van aard en niet uitgevoerd.
f80.000 van de koopsom en [gedaagde 1] en moeder samen betaalden alle lasten en losten de hypothecaire lening af. Erflater woonde ergens anders. Uit de door erflater opgestelde stukken komt ook naar voren dat hij het pand niet zelf wilde houden maar wilde overdragen aan [gedaagde 1] en moeder, waarbij zij de (rest)schuld voor hun rekening zouden nemen. Uiteindelijk is daar geen goede vorm voor gevonden en daarbij speelden kennelijk met name ook de fiscale gevolgen een rol. Het ziet er naar uit dat de kwestie niet grondig met de notaris en/of een accountant is besproken en dat het daarom uiteindelijk niet tot goede vervolgafspraken en (notariële) uitvoering daarvan is gekomen. Dat het pand daarmee eigendom bleef van erflater, met alle gevolgen van dien, neemt niet weg dat [gedaagde 1]
f80.000, dat was 34,8% van de aankoopsom, investeerde in een pand waarin hij ging wonen en waarvan hij – al was nog niet duidelijk hoe en wanneer – (mede)eigenaar zou worden. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk dat hij van die investering ook profiteert in die zin, dat hem een deel van de waarde van het pand toekomt dat overeenkomt met zijn investering, dus 34,8 % daarvan. De erfgenamen dienen hem dat te vergoeden. Dat betekent dat hij zowel jegens [eiser] als jegens [gedaagde 2] aanspraak kan maken op 1/3e deel van 34,8% van de waarde van het pand.
vordering i) niet onderbouwd, evenmin hebben zij hier een bedrag aan verbonden. Aangezien [eiser] voor een derde gedeelte erfgenaam is in de nalatenschap van erflater, komen de boedelkosten voor een derde gedeelte voor rekening van [eiser] , voor zover deze kosten redelijk zijn. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niets over de boedelkosten hebben gesteld, zal de rechtbank deze vordering in het eindvonnis afwijzen.
vordering l) is, voor zover al sprake is van een verbod, geen grondslag. Dit geldt ook voor de gevorderde immateriële schadevergoeding (
vordering m) en de afgifte van een transcriptie of opname van een telefoongesprek (
vordering n).
vordering o), maar verbinden hier geen bedrag aan. Aangezien deze vordering niet is onderbouwd en vrijwel alle vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden afgewezen, zal de rechtbank deze vordering in het eindvonnis afwijzen.
vordering k).
5.De beslissing
20 april 2022voor het nemen van een akte als bedoeld in 4.53 van dit vonnis door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met vervolgens gelegenheid voor [eiser] voor antwoordakte;
20 april 2022voor het nemen van een akte door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zoals vermeld in 4.61 van dit vonnis;