In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, een Oekraïense nationaliteit, had op 17 mei 2021 een verzoek ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, bij besluit van 22 november 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is samen met zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting waar de rechtbank de zaak behandelde.
De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen omdat uit de vertrekverklaring van de International Organization for Migration (IOM) blijkt dat eiser op 7 januari 2022 naar Kiev, Oekraïne is vertrokken. In deze verklaring verklaart eiser dat hij Nederland vrijwillig verlaat en instemt met de beëindiging van de openstaande procedure voor het verkrijgen van een verblijfstitel. De rechtbank overweegt dat eiser onder deze omstandigheden geen procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak, waarbij hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal.