ECLI:NL:RBDHA:2022:2499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning bij familie met illegaal verblijf; geen situatie als in arrest Pormes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een verblijfsvergunning voor eiser, die afkomstig is uit Guinee. Eiser had op 30 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn kinderen en partner. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarbij hij stelde dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van beschermenswaardig familieleven, maar dat de inmenging in dit recht gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn belangenafweging. Eiser had sinds 2004 geen rechtmatig verblijf in Nederland en had desondanks gekozen om in Nederland te blijven. De rechtbank volgde eiser niet in zijn standpunt dat de belangenafweging 'neutraal' moest beginnen, zoals gesteld in het arrest Pormes.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat hij niet voldeed aan het mvv-vereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4520 (beroep) en AWB 21/4521 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1986, van Guinese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van Midden).

Procesverloop

Met het besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 juli 2020 om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 met als doel “verblijf bij familie- of gezinslid [naam 1] en [naam 2] ” afgewezen.
Met het besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 30 juli 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening van eiser ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient om de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was mevrouw [naam 3] , de partner van eiser, aanwezig.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Aanleiding voor deze procedure
1.1.
Eiser is in 2003 naar Nederland gekomen. [medio] mei 2004 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” verleend met ingang van 15 mei 2003, geldig tot 15 mei 2004. De verblijfsvergunning is nadien niet verlengd.
1.2.
Eiser heeft twee kinderen, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2020. Beide kinderen hebben de Guineese nationaliteit en zijn in het bezit van een verblijfsvergunning in Nederland, geldig tot 8 februari 2024. Eiser stelt dat hij sinds 2014 een relatie heeft met de moeder van de kinderen, [naam 3] . Eisers partner heeft nog een oudere zoon, eisers stiefzoon. Eiser woont niet samen met zijn gezin.
1.3.
Op 30 juli 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] en [naam 2] ”. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvvvereiste. Volgens verweerder is uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] vanwege familieleven met zijn partner en kinderen of met eisers privéleven.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Gelet op hetgeen in bezwaar is overgelegd neemt verweerder gezinsleven tussen eiser, zijn partner en kinderen aan. Verweerder heeft echter de belangenafweging tussen het algemeen belang wat gediend is me een restrictief toelatingsbeleid en de persoonlijke belangen van eiser in eisers nadeel laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat eiser familieleven in Nederland is gaan uitoefenen zonder dat hij hier een mocht verblijven. Niet gebleken is van objectieve belemmeringen om het familie- of gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Evenmin is sprake van subjectieve belemmeringen die verder gaan dan een ‘certain degree of hardship’. Ook de belangenafweging in het kader van eisers privéleven valt in zijn nadeel uit. Geen sprake van een bijzonder geval dat noopt tot toepassen hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat de belangenafweging niet inzichtelijk is. Niet is vermeld welk concreet Nederlands belang relevant is. Eiser en zijn partner hebben onderbouwd dat eiser zodra hij een verblijfsvergunning heeft kan zorgen voor het gezinsinkomen. De arbeidsmarkt is zo overspannen dat bescherming daarvan geen concreet Nederlands belang van substantie is. Dat eiser kinderen heeft is een zwaarwegend argument voor toelating. Verder heeft verweerder volgens eiser niet getoetst aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. [2] De Gezinsherenigingsrichtlijn biedt ruime mogelijkheden om van het mvv-vereiste af te wijken. Ten slotte voert eiser aan dat sinds het arrest Pormes [3] de belangenafweging “neutraal” moet beginnen. Het is niet langer zo dat bij een vreemdeling die onrechtmatig verblijf heeft alleen in zeer bijzondere omstandigheden het belang van de vreemdeling zwaarder moet wegen dat het belang van de staat.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Niet in geschil is dat sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eiser, zijn partner en de kinderen. Ook is niet in geschil dat sprake is van inmenging in het recht op familieleven. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze inmenging in het familieleven gerechtvaardigd is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] volgt dat de rechtbank moet beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank dient deze vraag enigszins terughoudend te toetsen.
4.2.
Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken. Verweerder heeft bij de belangenafweging betrokken dat eiser in Nederland een partner en kinderen heeft. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zwaar in eisers nadeel kunnen laten wegen dat hij sinds 2004 geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en er desondanks voor heeft gekozen om in Nederland te blijven. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sinds het arrest Pormes de belangenafweging “neutraal” moet beginnen. In dat arrest was sprake van een andere situatie waarbij de klager nooit op de hoogte was geweest van zijn onzekere verblijfsstatus en kon de omstandigheid dat zijn pleegouders zijn verblijf niet hebben gelegaliseerd hem niet worden toegerekend. Eiser heeft sinds 2009 geen pogingen meer gedaan om zijn verblijf te legaliseren en is ondanks zijn illegale verblijf in 2014 familieleven gaan uitoefenen.
4.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is het algemeen belang van de Nederlandse staat gelegen in het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierover in het bestreden besluit voldoende concreet geweest. Dat eisers partner nu geen uitkering meer ontvangt op grond van de Participatiewet maar studiefinanciering en de wens van eiser om voor gezinsinkomen te zorgen doen daar niet aan af.
4.4.
Eisers grond ten slotte dat verweerder heeft nagelaten te toetsen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt niet. Artikel 5, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is in het Nederlands recht geïmplementeerd in de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vb. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [5] biedt artikel 3.71, derde lid, van het Vb voldoende ruimte om een individuele afweging en bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het doel of nuttig effect van de richtlijn. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers – niet onderbouwde – stellingen niet maken dat sprake is van onbillijkheid van overwegende aard.
4.5.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de belangenafweging in eisers nadeel kunnen laten uitvallen en de aanvraag om een verblijfsvergunning terecht afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het mvv-vereiste.
Conclusie
5. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening dient om de uitzetting te verbieden tot vier weken nadat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4520,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4521,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.
griffier
(voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86 EU.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juli 2020, 25402/14.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1044.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7683.