In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een verblijfsvergunning voor eiser, die afkomstig is uit Guinee. Eiser had op 30 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij zijn kinderen en partner. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarbij hij stelde dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van beschermenswaardig familieleven, maar dat de inmenging in dit recht gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn belangenafweging. Eiser had sinds 2004 geen rechtmatig verblijf in Nederland en had desondanks gekozen om in Nederland te blijven. De rechtbank volgde eiser niet in zijn standpunt dat de belangenafweging 'neutraal' moest beginnen, zoals gesteld in het arrest Pormes.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat hij niet voldeed aan het mvv-vereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.