Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.MYLAN B.V.,
1.De procedure
- de dagvaardingen van 1 maart 2022, met productie EP01 tot en met EP08;
- de akte houdende overlegging productie van Novartis, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, met productie EP09;
- de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, met productie GP01 tot en met GP12;
- de akte houdende overlegging producties van Novartis, ingekomen ter griffie op 8 maart 2022, met productie EP10 tot en met EP14;
- de akte overlegging producties van Mylan c.s., ingekomen ter griffie op 8 maart 2022, met productie GP13 tot en met GP15;
- de akte overlegging productie van Mylan c.s., ingekomen ter griffie op 8 maart 2022, met productie GP16 (proceskostenoverzicht);
- de akte overlegging productie van Novartis, ingekomen ter griffie op 8 maart 2022, met productie EP15 (proceskostenoverzicht);
- de pleitnotities van Novartis, ingekomen ter griffie op 9 maart 2022;
- de pleitnota van Mylan c.s., ingekomen ter griffie op 9 maart 2022;
- de akte overlegging productie van Mylan c.s., ingekomen ter griffie op 14 maart 2022, met productie GP16.1 (een geactualiseerd proceskostenoverzicht);
- de akte overlegging productie van Mylan c.s., ingekomen ter griffie op 14 maart 2022, met productie GP17;
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2022 met aanwezigheid van partijen, advocaten, octrooigemachtigden en belangstellenden.
2.De feiten
“S1P-receptormodulatoren voor de behandeling van multiple sclerose”. Aanvraag EP 894 is een afgesplitste aanvraag, waarvan de grootmoederaanvraag (met nummer EP 2 037 906) op 25 juni 2007 is ingediend, die op haar beurt prioriteit inroept van GB0612721, gedateerd 27 juni 2006.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
redelijkevergoeding. In de rechtspraak is in het verleden als redelijk aangemerkt de vergoeding die een redelijke licentienemer zou hebben willen betalen en waarmee een redelijk licentiegever bereid zou zijn geweest genoegen te nemen [15] . In de weging van wat redelijk is, kunnen ook feitelijke omstandigheden worden meegenomen, zoals marktomstandigheden. Naar voorlopig oordeel zijn door Novartis genoemde risico’s als prijsdemping en ‘dumping’ inherent aan het recht van Mylan c.s. om, in de afwezigheid van een exclusief recht, de markt te betreden en kunnen zij niet als een vorm van oneerlijke mededinging worden aangemerkt. Zoals Mylan c.s. terecht opmerkt, is er in het tijdvak tussen de publicatie van de aanvraag en de verlening van een Europees octrooi geen leemte in de wet, maar is met de regeling van de redelijke vergoeding in artikel 72 ROW 1995 voor dit tijdvak sprake van een bewuste keuze van de wetgever. Uit het Doxyclycine-arrest [16] volgt voorshands dat er in dat geval geen ruimte is voor aanvullende werking van het gemene recht. Het door Novartis genoemde arrest Staat/Bonda [17] is ouder, zodat dat niet langer als de stand van de jurisprudentie gezien kan worden. Voor aanvullende werking van het gemene recht is derhalve geen plaats.