ECLI:NL:RBDHA:2022:2479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/09/601315 / HA ZA 20-1024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en gebondenheid aan taxatierapport in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A. Breetveld, een vordering ingesteld tegen Spijkerboor Holding B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. N.C. van Steijn. De zaak betreft een geschil over een vaststellingsovereenkomst en de gebondenheid aan een taxatierapport, opgesteld door een makelaar. Eiser stelt dat hij de gebondenheid aan het taxatierapport heeft vernietigd op grond van artikel 7:904 BW, omdat de afschrijving van 75% op de nieuwbouwwaarde onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder een mondelinge behandeling en het indienen van akten door beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst en dat artikel 7:904 BW van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn gebondenheid aan het taxatierapport naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de beslissing op 16 maart 2022 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601315 / HA ZA 20-1024
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. E.A. Breetveld te Den Haag,
tegen
SPIJKERBOOR HOLDING B.V.te Oud Ade, gemeente Kaag en Braassem,
gedaagde,
advocaat mr. N.C. van Steijn te Leiden.
Partijen worden hierna [eiser] en Spijkerboor genoemd.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 oktober 2020;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van Spijkerboor;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van [eiser] ;
  • het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte na conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie houdende update recente ontwikkelingen, aan de zijde van [eiser] , met productie;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 januari 2022;
  • de akten uitlaten voortprocederen van partijen van 19 januari 2022;
  • de akte uitlaten proces-verbaal zitting 5 januari 2022 aan de zijde van [eiser] van 28 februari 2022;
  • de rolbeslissing van 2 maart 2022.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het evidente onjuistheden van feitelijke aard betreft. Bij voornoemde akte van 28 februari 2022 heeft mr. Breetveld namens [eiser] van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze akte is aan het procesdossier toegevoegd en de rechtbank wijst dit vonnis met inachtneming van de daarin opgenomen opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Spijkerboor exploiteert “Jachthaven Camping Spijkerboor” te Oud Ade.
2.2.
De vader van [eiser] heeft in 1970 een zomerhuis gebouwd op perceel [perceelnr.] van het campingterrein van Jachthaven Camping Spijkerboor (hierna: het zomerhuis), welk perceel hij in onbebouwde staat van Spijkerboor huurde.
2.3.
In 1990 heeft [eiser] het zomerhuis van zijn vader gekocht en geleverd gekregen voor 30.000 gulden.
2.4.
In 2018 heeft Spijkerboor [eiser] benaderd in verband met plannen voor de herstructurering van het campingterrein. Partijen hebben vervolgens gesproken over de beëindiging van de huur van perceel [perceelnr.] en de voorwaarden daarvan. In een brief van 17 december 2018, die door beide partijen voor akkoord is getekend (hierna: de Overeenkomst), schreef Spijkerboor aan [eiser] , voor zover hier relevant:
“ Wij zijn blij, dat u begrip heeft voor de situatie en dat we met u de volgende afspraken hebben kunnen maken:
1.
de huur voor het perceel op locatie nummer [perceelnr.] wordt bij dezen opgezegd per 31 oktober 2019;
2.
wij zijn bereid uw zomerhuisje over te nemen voor de waarde, zoals deze getaxeerd wordt door een makelaar;
3.
wij geven de opdracht aan een door de RECRON erkende makelaar om op niet al te lange termijn een taxatie te doen van de waarde van uw zomerhuisje. Hierbij wordt uitgegaan van "sec" de waarde van het huisje (i.e. zonder rekening te houden met de waarde van de grond of omgeving);
4.
de waarde, die door de makelaar bepaald wordt en die wordt weergegeven in een taxatierapport, zal door beide partijen geaccepteerd worden als een bindende adviesprijs voor overname;
2.5.
Spijkerboor heeft vervolgens de heer [naam] (hierna: [naam] ) benaderd voor de uitvoering van een taxatie van de waarde van het zomerhuis.
2.6.
Op 13 augustus 2019 heeft [naam] het zomerhuis bezichtigd. Bij deze opname waren beide partijen aanwezig. Op 18 september 2019 heeft [naam] zijn taxatierapport uitgebracht (hierna: het taxatierapport). In het taxatierapport staat onder meer het volgende:

5. Waardering
Waardering op basis van referenties is niet mogelijk. Er zijn geen transacties beschikbaar van dit soort recreatiewoningen sec, zonder enige invloed van ligging, overeenkomsten, verplaatsingskosten, e.d. Wel heeft taxateur referenties gezocht in verplaatsbare kampeermiddelen, met een vergelijkbare oppervlakte. Kampeermiddelen met een vergelijkbaar bouwjaar en een vergelijkbare verschijningsvorm zijn eveneens niet voorhanden. Qua verschijningsvorm vergelijkbare kampeermiddelen zijn jonger, beter geïsoleerd en qua gebruikte materialen luxer.
Taxateur heeft om deze reden de waardering van het object gedaan aan de hand van economisch waarde van dit soort recreatiewoningen. Gezien de bouwaard, de omvang, de ouderdom en de uitstraling is de economische levensduur van het huisje verstreken. Er zijn wel inwendig wat verbeteringen aangebracht, zoals de keuken, sanitaire voorzieningen en isolerende maatregelen die in economische zin nog niet geheel afgeschreven zijn. Taxateur heeft de tegemoetkoming bepaald aan de hand van een restwaarde van de opstal van 25%. Taxateur heeft de tegemoetkoming als volgt berekend:
Oppervlakte: 157 m3
Bouwkosten (huidig prijspeil): € 300 per m3
Totale bouwkosten bij nieuwbouw € 47.100,00
Afschrijving (75%) -/- € 35.325,00
Berekende tegemoetkoming: € 11.775,00
Berekende tegemoetkoming afgerond: € 11.750,00”
2.7.
Tussen partijen is nadien discussie ontstaan over het taxatierapport.
2.8.
Bij brief van 13 december 2019 heeft de advocaat van [eiser] aan Spijkerboor onder meer het volgende meegedeeld:
“Cliënt roept hierbij de nietigheid in van artikel 3 en 4 van de dadingsovereenkomst, meer in het bijzonder van de taxatie van makelaar [naam] d.d. 18 september 2019, met een beroep op artikel 7:904 lid 1 BW.
2.9.
Spijkerboor heeft de vernietiging niet aanvaard.
2.10.
Het is partijen niet gelukt om in onderling overleg tot een oplossing te komen, waarna [eiser] Spijkerboor op 15 oktober 2020 heeft gedagvaard.
2.11.
Het zomerhuis is inmiddels gesloopt; het perceel is tot dusver niet (opnieuw) bebouwd.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [eiser] het taxatierapport, voor zover daarin een afschrijving van 75% is toegepast, rechtsgeldig heeft vernietigd en dat de in het taxatierapport vastgestelde bouwkosten bij nieuwbouw van € 47.100,- hebben te gelden als de bindende adviesprijs in de zin van punt 4 van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen;
II. Spijkerboor veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 37.534,08, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2020, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen datum;
III. Spijkerboor veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 1.150,-- aan buitengerechtelijke (incasso)kosten;
Een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat zijn gebondenheid aan het taxatierapport in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zowel in verband met de inhoud als de wijze van totstandkoming daarvan. Dit betekent dat hij het taxatierapport, voor zover daarin een afschrijving van 75% op de nieuwbouwwaarde is toegepast, rechtsgeldig heeft vernietigd met een beroep op artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet hierop is Spijkerboor voor het zomerhuis een aanvullende tegemoetkoming aan hem verschuldigd van € 37.534,08.
3.3.
Spijkerboor voert verweer. Zij voert aan dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 lid 1 en 2 BW en meent dat artikel 7:904 BW toepassing mist. Ook betwist zij dat gebondenheid aan het taxatierapport naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
In reconventie vordert Spijkerboor, voor zover de rechtbank mocht oordelen dat [eiser] het taxatierapport (deels) rechtsgeldig heeft vernietigd, dat de rechtbank op de voet van artikel 7:904 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een adviesprijs vaststelt, rekening houdend met de inhoud van de Overeenkomst.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

Kwalificatie overeenkomst
4.1.
Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de kwalificatie van de Overeenkomst en – al dan niet in het verlengde daarvan – over de vraag of artikel 7:904 BW van toepassing is en het taxatierapport vernietigd kon worden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Overeenkomst moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Partijen hebben gesproken over de beëindiging van de huur/pacht van de grond waarop het zomerhuis stond en de voorwaarden daarvan, omdat Spijkerboor het campingterrein wilde herstructureren. Tegen die achtergrond hebben zij de Overeenkomst gesloten. Bij het sluiten van de Overeenkomst hebben partijen zich over en weer ertoe verbonden om de door een makelaar nader vast te stellen waarde te accepteren als een bindend advies over de prijs voor de overname van het zomerhuis. Hoewel de rechtbank met Spijkerboor van oordeel is dat op dat moment (nog) geen geschil bestond, staat tussen partijen wél vast dat zij een bestaande onzekerheid wilden beëindigen door de beslissing van de in te schakelen makelaar.
4.3.
Dat de Overeenkomst moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet, betekent dat artikel 7:904 lid BW van toepassing is op de beslissing van [naam] zoals opgenomen in het taxatierapport.
4.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband dat, óók als Spijkerboor zou worden gevolgd in haar stelling dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst, maar van een bindend advies ter aanvulling van de Overeenkomst, dit gelet op het bepaalde in artikel 7:906 lid 2 BW (schakelbepaling) aan een geslaagd beroep op artikel 7:904 niet in de weg staat.
Inhoud vaststellingsovereenkomst
4.5.
[eiser] betoogt dat partijen vóór de ondertekening van de Overeenkomst mondeling zijn overeengekomen dat bij de taxatie zou worden uitgegaan van de marktwaarde, en niet van de waarde “sec”, en dat zij “schattenderwijs” een (richt)prijs van € 50.000,-- zijn overeengekomen. De rechtbank volgt dit standpunt niet.
4.6.
De uitleg van de bepalingen van de Overeenkomst moet gebeuren aan de hand van de zogenaamde Haviltex-norm. Daarbij geldt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet alleen kan worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg moet de rechter rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval.
4.7.
Vast staat dat partijen de Overeenkomst beiden hebben ondertekend. In artikel 3 van de Overeenkomst is opgenomen dat bij de taxatie wordt uitgegaan van “sec” de waarde van het zomerhuis. Tussen partijen is de uitleg van het begrip “de waarde sec” op zichzelf – los van deze zaak – niet in geschil; beide partijen verstaan hieronder de waarde van het object zonder rekening te houden met de locatie van het object of met eventuele overeenkomsten of andere rechten en plichten. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de waarde “sec” in dit geval daadwerkelijk is overeengekomen. Volgens [eiser] is dat, zoals gezegd, niet het geval en is deze term ten onrechte in de Overeenkomst opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] echter geen enkel concreet aanknopingspunt aangedragen voor de juistheid van zijn stelling dat partijen voor het opstellen van de Overeenkomst overeenstemming hadden bereikt over de marktwaarde als uitgangspunt voor de taxatie en over een richtprijs van ongeveer € 50.000. Spijkerboor spreekt dit, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling nader heeft toegelicht, uitdrukkelijk tegen. De beschikbare documentatie bevat ook geen aanwijzingen voor het tegendeel. In elk geval is over een mondeling overeengekomen (richt)prijs in de Overeenkomst niets opgenomen. Dit alles betekent dat de rechtbank moet uitgaan van de tekst van artikel 3 van de Overeenkomst en van de uitleg die partijen aan het begrip “de waarde sec” toekennen.
4.8.
Het betoog van [eiser] dat sprake is van ongelijke partijverhoudingen en dat hij de Overeenkomst heeft getekend zonder dat hij deze (uitgebreid) had doorgelezen dan wel zonder dat hij de inhoud daarvan begreep, helpt hem niet. Ook als dit zo is, komen deze omstandigheden voor zijn rekening en risico. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan op de weg van [eiser] gelegen om hierover eerst voldoende duidelijkheid te verkrijgen of te protesteren, vóórdat hij de Overeenkomst ondertekende. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [eiser] de Overeenkomst pas ruime tijd na de ontvangst daarvan heeft ondertekend, zodat hij geacht moet worden voldoende gelegenheid te hebben gehad om desgewenst een adviseur in te schakelen.
4.9.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, toetsend aan de in 4.5 geformuleerde Haviltex-norm, van oordeel dat [eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting van Spijkerboor, onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen meer of iets anders zijn overeengekomen, dan wat in de Overeenkomst staat.
4.10.
Dit betekent dat voor de verdere beoordeling vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat de waarde van het zomerhuis “sec”, dus zonder rekening te houden met de locatie van het object of met eventuele overeenkomsten of andere rechten en plichten, als uitgangspunt moest dienen bij de taxatie. Daarnaast volgt uit het voorgaande dat [eiser] niet zonder meer erop mocht vertrouwen dat, zoals hij heeft bepleit, de door de makelaar vast te stellen waarde van het zomerhuis binnen een redelijke, beperkte marge van € 50.000,-- zou komen te liggen.
Gebondenheid aan het taxatierapport
4.11.
Artikel 7:904 BW bepaalt, dat indien gebondenheid aan een beslissing van een derde in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, die beslissing vernietigbaar is. Dit is een strikte maatstaf; voor een geslaagd beroep op dit artikel moet het dus gaan om een ernstig gebrek.
4.12.
[eiser] heeft drie concrete bezwaren aangevoerd tegen het taxatierapport. Voor wat betreft de inhoud van het taxatierapport stelt hij zich op het standpunt dat i) de daarin gehanteerde aftrek van 75% op de vastgestelde nieuwbouwaarde onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de totstandkoming van het taxatierapport voert hij aan dat ii) Spijkerboor de makelaar zou hebben geïnstrueerd om een afschrijving (van 75%) toe te passen op de nieuwbouwwaarde en dat iii) [naam] , ondanks het verzoek van [eiser] daartoe, geweigerd heeft zijn rapport nader toe te lichten.
4.13.
De rechtbank komt hierna tot het oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van Spijkerboor, [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn gebondenheid aan het taxatierapport naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat zijn buitengerechtelijke vernietiging van 13 december 2019 zonder effect is gebleven en dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.14.
De rechtbank is – met Spijkerboor – van oordeel dat de correctie van 75% op de nieuwbouwwaarde onder punt 5 van het taxatierapport voldoende is onderbouwd. Uit de toelichting bij de berekening van de
“tegemoetkoming”blijkt dat de correctie van 75% op de nieuwbouwwaarde is toegepast, vanwege – kort gezegd – de verouderde bouwkundige staat van het zomerhuis. De rechtbank acht dit, mede gelet op het bouwjaar van het zomerhuis (volgens het taxatierapport 1978), niet onbegrijpelijk. Dat door [eiser] in de loop der jaren vernieuwingen/verbeteringen zijn aangebracht, maakt dit niet anders. Uit het taxatierapport blijkt immers dat deze omstandigheden door zijn meegewogen bij de waardebepaling.
4.15.
Door Spijkerboor is verder terecht aangevoerd, dat ook in de door [eiser] overgelegde “tegentaxatie” van 25 november 2019 (hierna: de tegentaxatie) een afschrijvingspercentage wordt gehanteerd (van 31.400 / 55.735 = 56%) als een
“correctie wegens technische en functionele veroudering”. In die zin ziet de rechtbank in de tegentaxatie dus eerder een bevestiging van de redelijkheid van het in het taxatierapport gehanteerde afschrijvingspercentage van 75%, dan een omstandigheid die noopt tot vernietiging daarvan. Dat het afschrijvingspercentage uit de tegentaxatie lager is dan het percentage dat in het taxatierapport wordt gehanteerd, acht de rechtbank niet doorslaggevend. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat het zomerhuis op het moment van de tegentaxatie al deels zou zijn gedemonteerd. Een taxatie heeft naar zijn aard een intuïtief karakter wat een zekere mate van (schattings-)onzekerheid met zich brengt, zodat terughoudendheid geboden is bij een oordeel over de aanvaardbaarheid daarvan.
4.16.
[eiser] heeft verder gesteld dat sprake is geweest van een “een-tweetje” tussen Spijkerboor en [naam] . [eiser] baseert zijn stelling op een telefoongesprek tussen hem en [naam] waarin laatstgenoemde zou hebben geweigerd om vragen over het afschrijvingspercentage van 75% te beantwoorden en hem zou hebben doorverwezen naar Spijkerboor om een gesprek hierover te plannen. Daarnaast noemt [eiser] een vermeend gesprek (“op de koffie”) tussen [naam] en Spijkerboor waarin over het afschrijvingspercentage zou zijn gesproken en wijst hij op de uitkomst van de tegentaxatie. Spijkerboor betwist uitdrukkelijk, zoals tijdens de mondelinge behandeling door haar toegelicht, dat enige afstemming met [naam] heeft plaatsgevonden over de afschrijvingscorrectie. In de visie van Spijkerboor speculeert [eiser] maar wat zonder bewijzen. Spijkerboor wijst voorts op de onafhankelijkheid en kwalificaties van [naam] als taxateur. Ondanks deze betwisting door Spijkerboor heeft [eiser] zijn stelling dat sprake is geweest van afstemming tussen Spijkerboor en [naam] niet nader toegelicht of onderbouwd. De rechtbank laat die stelling daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd terzijde. Het gegeven dat Spijkerboor aan [naam] op diens verzoek heeft aangegeven op welke waarderingsgrondslag de taxatie moest plaatsvinden, is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan het verstrekken van een taxatieopdracht en maakt de totstandkoming van het taxatierapport niet onaanvaardbaar. Bovendien betrof dit de waarderingsgrondslag zoals partijen die in de Overeenkomst zijn overeengekomen.
4.17.
De rechtbank gaat evenzeer voorbij aan het argument van [eiser] dat [naam] zou hebben geweigerd zijn rapport nader toe te lichten. Los van de gemotiveerde betwisting van Spijkerboor ter zake, volgt uit de eigen stellingen van [eiser] immers dat de mogelijkheid bestond om hierover een afspraak te maken met Van [naam] en Spijkerboor, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Van de door [eiser] bedoelde onaanvaardbare schending van het beginsel van hoor en wederhoor op dit punt is daarmee, en ook overigens, niet gebleken.
4.18.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gebondenheid van [eiser] aan het taxatierapport naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, zodat de rechtbank de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, en in het verlengde daarvan zijn overige vorderingen, zal afwijzen.
Proceskosten
4.19.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Spijkerboor worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punt × tarief III)
Totaal € 3.484,00
4.20.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal de gevorderde nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.21.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden waaronder de vordering(en) in reconventie zijn ingesteld niet is voldaan.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Spijkerboor tot op heden begroot op € 3.484,00, en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In (voorwaardelijke) reconventie
5.4.
verstaat dat de voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld, niet is vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H. Erich, rolrechter, op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type:2968