ECLI:NL:RBDHA:2022:2443
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM en de integrale beoordeling van de feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres, een Syrische vrouw, had aanvragen ingediend voor een mvv met het doel van familieleven, waarbij zij zich beroept op de afhankelijkheid van haar meerderjarige zonen die in Nederland verblijven. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het primaire besluit niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Verweerder had de aanvragen afgewezen op basis van de stelling dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de door eiseres ingebrachte bewijsstukken en dat er geen integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de in beroep ingebrachte stukken moeten worden betrokken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.