In deze zaak heeft Cresco Pharma B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de weigering van de minister om het geneesmiddel Namuscla op te nemen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). De minister heeft op 24 juni 2021 besloten om de aanvraag van Cresco voor opname van Namuscla in het GVS af te wijzen, omdat de prijs van het geneesmiddel als onnodig hoog werd beschouwd. Cresco vorderde in deze procedure dat de minister het besluit zou intrekken en de aanvraag opnieuw zou overwegen, waarbij zij aanvoerde dat de besluitvorming onrechtmatig was en niet voldeed aan de eisen van de Transparantierichtlijn.
De mondelinge behandeling vond plaats op 9 februari 2022, en het vonnis werd bij vervroeging uitgesproken op 24 februari 2022. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een grote beoordelingsvrijheid heeft bij het nemen van besluiten over de opname van geneesmiddelen in het GVS. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met een vertrouwelijke prijsafspraak voor Namuscla, en dat de minister zich kon baseren op het advies van het Zorginstituut Nederland, dat de prijs van Namuscla als onnodig hoog had beoordeeld. De vorderingen van Cresco werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.