Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
25 november 2021 [2] (zittingsplaats Utrecht) de beroepen van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag gegrond verklaard. Verweerder is in beide uitspraken opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Niet is gebleken dat verweerder hier gevolg aan heeft gegeven.
12 december 2019 is verstreken, dat wil zeggen vóór 10 juli 2020, de datum waarop de Tijdelijke Wet inwerking is getreden en dat verweerder ook vóór die datum op 6 februari 2020 door eiseres in gebreke is gesteld. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de ingebrekestelling van 6 februari 2020 zijn werking heeft verloren. De ingebrekestelling dient immers niet alleen als voorwaarde voor toegang tot de rechter of als peildatum voor de vaststelling van verschuldigde bestuurlijke dwangsommen, maar dient - niet in de laatste plaats - ook om verweerder te bewegen om alsnog een besluit te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank moet de eerbiedigende werking van artikel 3 van de Tijdelijke wet daarom zo worden uitgelegd dat deze zich uitstrekt tot alle gevallen die beantwoorden aan de in die bepaling beschreven voorwaarden en waarin verweerder nadien geen besluit heeft genomen. Van belang is in dit geval dat verweerder - anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 - op het moment van het instellen van het onderhavige derde beroep nog altijd niet had beslist op de aanvraag en daarmee ook de beide uitspraken van de rechtbank hierover heeft genegeerd
.Het onderhavige beroep valt daarmee onder de uitzonderingsbepaling van artikel 3 van de Tijdelijke wet.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500;