ECLI:NL:RBDHA:2022:2369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en asielaanvraag; vereisten voor indienen opvolgende asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Algerijnse vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 31 januari 2022 aangegeven asiel te willen aanvragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele mededeling van de eiser dat hij een herhaalde asielaanvraag wilde indienen, onvoldoende was om te concluderen dat er daadwerkelijk een asielaanvraag was ingediend volgens de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank stelde vast dat de eiser niet de benodigde kennisgeving had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat hij ten tijde van zijn staandehouding geen rechtmatig verblijf had.

Daarnaast werd de maatregel van bewaring die aan de eiser was opgelegd, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de eiser op de juiste wettelijke grondslag was gebaseerd en dat het binnentreden in de woning van de eiser niet onrechtmatig was. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn stelling dat het woongebouw waarin zijn kamer zich bevond als woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verbalisanten over een machtiging beschikten die ook het woongebouw omvatte, waardoor toestemming van de bewoner niet vereist was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om de juiste procedures te volgen bij het indienen van asielaanvragen en de voorwaarden waaronder bewaring kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3350

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring ten onrechte aan hem is opgelegd. Eiser heeft op 31 januari 2022 bij het bezoek (info)loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangegeven asiel te willen vragen. Vanaf dat moment was eiser asielzoeker en had hij rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling [1] van 4 oktober 2011. [2] Dit betekent dat verweerder de staandehouding van eiser ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 50, eerste lid, van de Vw, zodat deze onrechtmatig is. Daarom is ook de daaropvolgende bewaring onrechtmatig. Verder heeft het binnentreden van eisers woning op een onrechtmatige wijze plaatsgevonden, aldus eiser. Niet alleen eisers kamer maar ook het woongebouw op het AZC waarvan deze kamer deel uitmaakt, moet immers als een woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) worden aangemerkt. Nu verweerder dit woongebouw zonder toestemming van eiser heeft betreden en er ook geen machtiging tot binnentreden aan eiser is getoond, is de binnentreding onrechtmatig. Omdat de te verrichten belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, is de bewaring eveneens onrechtmatig, aldus eiser.
Asielaanvraag
3. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf indien hij in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Op grond van artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een opvolgende asielaanvraag niet ingediend dan nadat de vreemdeling schriftelijk, op een door verweerder te bepalen wijze, te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen. In paragraaf C1/2.9. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het beleid van verweerder opgenomen voor de procedure bij een tweede of volgende asielaanvraag. Hieruit volgt dat een vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag wenst in te dienen, dit schriftelijk kenbaar moet maken middels het toezenden van een kennisgeving, ook wel het modelformulier M35-O genoemd. Met deze kennisgeving is bij een opvolgende asielaanvraag sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw. [3]
4. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat eiser op 31 januari 2022 bij het bezoek (info)loket van de IND kenbaar heeft gemaakt dat hij een herhaalde asielaanvraag in wilde dienen en dat eiser door een medewerker van het loket geïnformeerd is over de procedure die hij daarvoor moet volgen. Eiser is daarna, tot in ieder geval zijn staandehouding op 28 februari 2022, in de gelegenheid geweest om de voorgeschreven kennisgeving in te dienen, maar heeft dit klaarblijkelijk nagelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de enkele omstandigheid dat eiser bij het infoloket van verweerder zijn (herhaalde) asielwens kenbaar heeft gemaakt, onvoldoende is om aan te nemen dat hij een asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw heeft ingediend. Dat betekent dat eisers stelling dat hij ten tijde van zijn staandehouding rechtmatig verblijf had niet wordt gevolgd. De uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 waar eiser naar heeft verwezen, is niet op de situatie van eiser van toepassing. Deze uitspraak ziet uitsluitend op de
situatie waarin een vreemdeling bij aankomst in Nederland zijn wens uitspreekt om een eerste asielaanvraag in te dienen en niet op, zoals hier aan de orde, het indienen van een opvolgende aanvraag. In dat verband heeft de Afdeling bovendien geoordeeld dat het stelsel waarin verweerder voorschrijft dat een asielaanvraag pas geacht wordt te zijn ingediend nadat de vreemdeling een daartoe bestemd formulier heeft ondertekend, in overeenstemming is met de Awb [4] en het Unierecht. [5]
5. Verweerder heeft daarom de staandehouding van eiser op de juiste wettelijke grondslag gebaseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Binnentreden in de woning
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Awbi is, voor zover hier van belang, voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist.
7. De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden in de woning van eiser voorafgaand aan de staandehouding niet onrechtmatig is. De rechtbank volgt eiser allereerst niet in zijn stelling dat ook het woongebouw waarin zijn kamer zich bevond als woning in de zin van de Awbi moet worden aangemerkt. Het woongebouw betreft immers, afgaande op de beschrijving die eiser zelf ter zitting heeft gegeven, een gemeenschappelijk ruimte die met algemene voorzieningen ten behoeve van de verschillende bewoners van het gebouw is uitgerust. Nu zij daarbij over en weer een inbreuk op elkaars privacy hebben te dulden, is geen sprake van een ruimte waar zich bij uitstek privé-huiselijk leven afspeelt. Verweerder was reeds daarom gerechtigd het woongebouw zonder toestemming van eiser te betreden. Maar ook als het woongebouw wel als woning zou moeten worden aangemerkt, beschikten de verbalisanten volgens het proces-verbaal van staandehouding over een machtiging die zich tevens tot het woongebouw uitstrekte zodat ook in dat opzicht toestemming van (een van) de bewoner(s) niet was vereist. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Rechtbank Den Haag 26 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4943, r.o. 5.1.
4.Algemene wet bestuursrecht.