ECLI:NL:RBDHA:2022:2360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/4708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden; beroep ongegrond

In deze zaak heeft eiseres bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het primaire besluit, genomen op 11 december 2020, wees de aanvraag af. Eiseres heeft op 21 december 2020 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 28 juni 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 26 november 2020 een urgentieverklaring heeft aangevraagd, welke aanvraag door verweerder is afgewezen. Eiseres heeft in haar bezwaar aangevoerd dat haar bezwaar wel degelijk twee concrete gronden bevat, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden van het bezwaar onvoldoende concreet en gemotiveerd zijn. Eiseres heeft de gelegenheid gekregen om haar bezwaar aan te vullen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat het enkel stellen van een beroepsgrond zonder nadere motivering niet voldoet aan de eisen van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiseres heeft niet aangetoond waarom het woonprobleem niet aan haar te wijten is en heeft niet onderbouwd waarom de hardheidsclausule toegepast had moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Juliana).

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
In het besluit van 28 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om de zitting achterwege te laten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft op 26 november 2020 een urgentieverklaring bij verweerder aangevraagd, die bij het primaire besluit door verweerder is afgewezen. Tegen het primaire besluit heeft eiseres op 21 december 2020 bezwaar ingesteld. In de e-mails van 12 januari 2021 en 2 april 2021 heeft verweerder eiseres de gelegenheid geboden om de gronden van haar bezwaar aan te vullen. Eiseres heeft op 2 april 2021 wel de ontvangst van het procesdossier bevestigd maar heeft de gronden van het bezwaar niet aangevuld. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar onvoldoende concreet en gemotiveerd zijn.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat haar bezwaar wel degelijk twee concrete gronden bevat. Volgens vaste rechtspraak [1] wordt ook met een summiere motivering van het bezwaar voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb [2] .
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweerd gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verweerder kan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren als de gronden van het bezwaar ontbreken. [3] De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen. Eiseres heeft in bezwaar enkel en zonder nadere motivering aangevoerd dat het ontstane woonprobleem niet aan haar te wijten is en dat ten onrechte de hardheidsclausule niet is toegepast. Daaruit blijkt niet waarom het woonprobleem niet aan haar te wijten is, noch op grond van welke feiten of omstandigheden verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Het enkel stellen van een beroepsgrond, zonder een (summiere) motivering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te voldoen aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Nu eiseres in de gelegenheid is gesteld om het gebrek te herstellen en tevens op de hoogte is gesteld van de gevolgen van het ontbreken van (gemotiveerde) gronden, heeft verweerder heeft het bestreden besluit daarom in redelijkheid niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
5. Voor zover eiseres verzoekt om de gronden, zoals naar voren gebracht in bezwaar en tijdens de hoorzitting, als herhaald en ingelast te beschouwen, volgt de rechtbank haar niet. Een herhaling van de gronden van bezwaar zonder nadere onderbouwing, kan niet leiden tot een gegrond beroep en in deze zaak heeft bovendien nooit een hoorzitting plaatsgevonden.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4418.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.