ECLI:NL:RBDHA:2022:2360
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden; beroep ongegrond
In deze zaak heeft eiseres bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het primaire besluit, genomen op 11 december 2020, wees de aanvraag af. Eiseres heeft op 21 december 2020 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 28 juni 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 26 november 2020 een urgentieverklaring heeft aangevraagd, welke aanvraag door verweerder is afgewezen. Eiseres heeft in haar bezwaar aangevoerd dat haar bezwaar wel degelijk twee concrete gronden bevat, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden van het bezwaar onvoldoende concreet en gemotiveerd zijn. Eiseres heeft de gelegenheid gekregen om haar bezwaar aan te vullen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat het enkel stellen van een beroepsgrond zonder nadere motivering niet voldoet aan de eisen van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Eiseres heeft niet aangetoond waarom het woonprobleem niet aan haar te wijten is en heeft niet onderbouwd waarom de hardheidsclausule toegepast had moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.