ECLI:NL:RBDHA:2022:2339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap en paspoortaanvraag van een in het buitenland wonende persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Israël wonende vrouw met de Amerikaanse en Israëlische nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat verweerder had vastgesteld dat eiseres haar Nederlanderschap had verloren. Dit verlies vond plaats op 1 april 2013, na een ononderbroken verblijf van tien jaar buiten Nederland. Eiseres had bij haar geboorte de Amerikaanse en later ook de Israëlische nationaliteit verkregen, en haar Nederlandse moeder had op 5 juni 1985 geopteerd voor het Nederlanderschap voor eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het op de hoogte zijn van de regels omtrent het Nederlanderschap en dat verweerder niet verplicht was om haar individueel te informeren over het verlies van haar Nederlanderschap. De rechtbank concludeerde dat de evenredigheidstoets die verweerder had uitgevoerd, deugdelijk was en dat er geen aanleiding was voor een belangenafweging in dit geval. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Israël), eiseres

(gemachtigde: mr. J. Houdijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.S. Krikhaar).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een
Nederlands paspoort van eiseres niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, welke is verschenen via een beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen via een telefoonverbinding door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres verkreeg bij haar geboorte de Amerikaanse nationaliteit en later ook de Israëlische nationaliteit. De Nederlandse moeder van eiseres heeft op 5 juni 1985 ten behoeve van eiseres geopteerd voor het Nederlanderschap op grond van artikel 27, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat luidde tot 1 april 2003. Vanaf dat moment had eiseres drie nationaliteiten. Eiseres heeft zich nooit in Nederland gevestigd. Een Nederlands paspoort is voor het laatst aan eiseres verstrekt op 16 oktober 2001, geldig tot 16 oktober 2006. Voor eiseres is de tienjaartermijn aangevangen op het moment dat artikel 27, tweede lid, van de RWN zijn geldigheid verloor. Eisers heeft van 1 april 2003 tot en met 1 april 2013 onafgebroken hoofdverblijf in Israël gehad.
Hierdoor heeft zij het Nederlanderschap op 1 april 2013 verloren. Verweerder heeft daarom
de aanvraag van 12 oktober 2018 van eiseres voor een Nederlands paspoort niet in
behandeling genomen.
1.2.
Verweerder heeft de behandeling van het bezwaar aangehouden in afwachting van
een uitspraak van de hoogste bestuursrechter en vragen aan het Hof van Justitie van de
Europese Unie. Aan de hand van het arrest Tjebbes [1] , heeft de hoogste bestuursrechter op
12 februari 2020 uitspraak gedaan [2] . Volgens deze uitspraak moet een evenredigheidstoets
plaatsvinden in omstandigheden zoals die van eiseres.
1.3.
Nadat eiseres de mogelijkheid heeft gehad de gevolgen van de intrekking van haar
Nederlanderschap kenbaar te maken, heeft verweerder een evenredigheidstoets uitgevoerd.
Volgens verweerder is de intrekking niet onevenredigheid. Vervolgens is het bestreden
besluit genomen.
Wat zijn de regels?
2. De regels staan in de RWN. Volgens artikel 15, aanhef en onder c, van die wet gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien zij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens haar meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten haar hoofdverblijf heeft buiten Nederland.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt voorop dat niemand in een land als Israël zijn Nederlandse nationaliteit wil verliezen. Ze was niet op de hoogte van de tienjaren-termijn en als ze dit geweten had, had ze haar paspoort tijdig verlengd. De omstandigheid dat meerdere families in Israël hun Nederlanderschap verliezen, bewijst dat de informatievoorziening door de ambassade en de websites van verweerder niet toereikend is. Daarbij had ambassadepersoneel eiseres kunnen waarschuwen op het moment dat zij op 9 februari 2011 voor haar twee dochters Nederlandse paspoorten heeft aangevraagd en verkregen. Eiseres heeft daarbij gebruik gemaakt van haar toen al verlopen Nederlandse paspoort. De verantwoordelijkheid van het verlies mag daarom niet volledig aan eiseres worden toegerekend. Volgens eiseres ontbreekt een belangenafweging. Dat eiseres in Israël woont, betekent niet dat een band met Nederland ontbreekt of dat er geen maatschappelijk belang is. Niet relevant is de mogelijkheid om visumvrij naar Nederland te kunnen reizen met een Israëlisch paspoort. De rechten van een Unieburger zijn immers niet te vergelijken met die van een toerist.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. 1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gemotiveerd dat, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, van Nederlanders die in het buitenland wonen mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met
betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. Op de websites van het ministerie van
Buitenlandse Zaken, de Rijksoverheid en de IND is informatie te vinden over het verlies
van het Nederlanderschap. Van eiseres mag worden verlangd dat zij zichzelf laat
voorlichten over haar Nederlanderschap. Verweerder is niet verplicht eiseres individueel te
informeren. De stelling dat meerdere in Israël wonende personen hun Nederlanderschap verliezen maakt niet aannemelijk dat de voorlichting ondeugdelijk is, noch doet dit afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres.
4.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een deugdelijke Unierechtelijke
evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Voor de beoordeling van de evenredigheid moet
worden gekeken naar het moment van het verlies van het Nederlanderschap, en daarmee het
Unieburgerschap, namelijk 1 april 2013 (de ex tunc-toetsing). De door eiseres gevoelde band met Nederland is niet relevant voor de beoordeling in het kader van het Unieburgerschap omdat het geen recht is dat daaraan verbonden is. Het algemene beroep op eerbieding van familie- en gezinsleven uit artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie heeft eiseres onvoldoende geconcretiseerd. Zo is niet duidelijk op welke wijze zij ten tijde van het verlies van het Nederlanderschap invulling gaf aan dat familieleven. Eiseres heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd die erop duiden dat zij op 1 april 2013 voornemens was om zich in Nederland te vestigen en gebruik te maken van haar Unierechten. Voor een verplichting tot het maken van een belangenafweging bestaat geen aanknopingspunt in het arrest Tjebbes of de wet- en regelgeving.
4.3.
Voor zover eiseres verwijst naar haar gronden in bezwaar, heeft verweerder in het
bestreden besluit daar op gereageerd. Eiseres heeft niet aangegeven op welke wijze
verweerder dit onjuist heeft gedaan. De verwijzing naar het bezwaarschrift als beroepsgrond
slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C2019:189