ECLI:NL:RBDHA:2022:2311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
NL22.399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 10 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 14 maart 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft verweerder op 24 december 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft verzocht om een termijn van 16 weken voor het nemen van een besluit, maar de rechtbank legt een termijn van acht weken op voor het afnemen van een aanvullend gehoor en twee weken voor het nemen van een beslissing. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen verzet aantekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.399

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 januari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2 van de Awb wordt voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
2. Eiser heeft op 9 september 2020 een asielaanvraag ingediend. Uit artikel 42, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat de termijn voor het beslissen op een asielaanvraag, nadat is onderzocht of de aanvraag op grond van de Dublinverordening mogelijk niet in behandeling wordt genomen, gaat lopen op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser is op 17 november 2020 de nationale procedure ingestroomd. Bij besluit van 14 april 2021 is de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Op 18 mei 2021 is de beschikking van 14 april 2021 ingetrokken. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw bedraagt de beslistermijn zes maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 17 mei 2021 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 24 december 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak en verzoekt tevens om vergoeding van de proceskosten.
5. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [1] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig bedoelde rechtspraak van de Afdeling een beslistermijn op te leggen van 16 weken.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt [2] . De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld voornemens te zijn eiser uit te nodigen voor een aanvullend gehoor. Inmiddels zijn er zes weken verstreken. De rechtbank zal daarom, in afwijking van voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het gehoor moet afnemen en binnen twee weken na het gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen, in ieder geval binnen tien weken na de uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van mening dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop deze uitspraak wordt
verzonden het aanvullende gehoor afneemt en binnen twee weken na dit gehoor een besluit
aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen tien weken na de uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

2.artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn