In deze zaak heeft eiser op 10 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 14 maart 2022 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eiser heeft verweerder op 24 december 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft verzocht om een termijn van 16 weken voor het nemen van een besluit, maar de rechtbank legt een termijn van acht weken op voor het afnemen van een aanvullend gehoor en twee weken voor het nemen van een beslissing. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen verzet aantekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.