Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.STICHTING ERFPACHTERS TEXELte De Koog,
[eisende partij sub 2a]en
[eisende partij sub 2b]te [plaats 1] ,
[eisende partij sub 3a]te [plaats 1] en
[eisende partij sub 3b]te [plaats 2] ,
[eisende partij sub 4a]te [plaats 3] en
[eisende partij sub 4b]te [plaats 4] ,
[eisende partij sub 5a]en
[eisende partij sub 5b]te [plaats 5] ,
1.STAATSBOSBEHEERte Amersfoort,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Financiën)te Den Haag,
1.Het verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 20 januari 2021;
- het deskundigenbericht van ing. L.L.M. de Lorijn van 9 maart 2021;
- de conclusie na deskundigenbericht van 9 juni 2021 aan de zijde van SET c.s.;
- de conclusie na deskundigenbericht van 9 juni 2021 aan de zijde van SBB c.s.;
- de beschikking van 1 oktober 2021 waarbij een comparitie is bevolen; en
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 19 november 2021.
2.De verdere beoordeling
Inleiding
Klopt het dat Wiberg bij haar taxatie rekening gehouden heeft met de bebouwde staat van de door haar getaxeerde percelen? Zo ja, welke aftrek heeft Wiberg toegepast en is deze aftrek voor de bebouwde staat vanuit taxatiekundig oogpunt aanvaardbaar? Indien dat niet het geval is, welke aftrek dient te worden toegepast voor de bebouwde staat van de door haar getaxeerde percelen?
Leidt de residuele methode die ten grondslag ligt aan de Prijstoets op zichzelf tot een kavelprijs in bebouwde staat? Zo ja, betekent dit dat er in de gegeven situatie bij de door het RVB getaxeerde percelen géén (nadere) aftrek/depreciatie voor de bebouwde staat hoeft plaats te vinden? Zo nee, welke (nadere) aftrek/depreciatie voor de bebouwde staat moet volgens u worden toegepast om bij die percelen te komen tot een redelijke, marktconforme prijs?
Is een generieke verhoging van de door Wiberg getaxeerde grondwaardes met 14,3 procent zoals heeft plaatsgevonden naar uw mening vanuit taxatiekundig oogpunt voldoende gerechtvaardigd? Zo nee, is een verhoging op zichzelf gerechtvaardigd, zo ja welke en waarom? En is het daarbij vanuit taxatiekundig oogpunt nog relevant of de markt op Terschelling en de markt op Texel voor de (ver)koop van bloot eigendom vergelijkbaar zijn?
ijn er nog andere taxatiekundige aspecten die de rechtbank bij haar beoordeling of het Prijsaanbod en de Prijstoets marktconform zijn in aanmerking dient te nemen en zo ja welke?
back-testtevens de gealloceerde waarden van de onder- en bijbehorende grond van voormelde 34 percelen met behulp van de residuele methode berekend waren. De aldus gevonden uitslagen hadden dan verzoend kunnen worden. De rechtbankdeskundige heeft geen inzicht gekregen in de 34 percelen die getaxeerd moesten worden, op de straatwaarde van deze percelen na. Welke stappen verder zijn genomen, is niet inzichtelijk gemaakt en dat had de rechtbankdeskundige wel graag willen zien zodat hij een duidelijker antwoord had kunnen geven op de vragen als deze gegevens wel met hem zouden zijn gedeeld. Bij de taxatie had de aanvullende intuïtieve methode op basis van kennis, ervaring en een goede inventarisatie van de feiten en omstandigheden niet gemist kunnen worden. De rechtbankdeskundige onderkent dat het uitvoeren van een residuele vergelijkingsmethode tamelijk arbeidsintensief is omdat niet kan worden volstaan met een uitpandige opname vanaf de openbare weg. Wiberg had zich echter moeten realiseren dat met alleen een uitpandige opname geen goede waardebepaling kan worden gedaan.
backtestmet de referentiekavels zich hiertoe verhoudt. Wiberg is echter een gerenommeerd taxatiebureau. In zo’n geval mag het uitgangspunt zijn dat als een taxateur in het rapport aangeeft dat rekening gehouden is met de bebouwde staat, dit juist is, ook en zelfs wanneer het rapport verder geen duidelijkheid geeft op welke wijze daarmee rekening is gehouden. Bovendien heeft Wiberg naar aanleiding van het standpunt van de rechtbankdeskundige op verzoek van SBB opnieuw verklaard dat rekening gehouden is met de bebouwde staat.
backtestde waarden in het kavelmodel telkens worden bijgesteld en het kavelmodel weer wordt uitgeprobeerd op de referentiekavels. Hierbij wordt toegewerkt naar een optimale grondstaffel, waarvoor geldt: (a) dat de toepassing van de staffel op de te taxeren percelen leidt tot taxatiewaarden die door de deskundige op basis van zijn kennis, ervaring en intuïtie correct worden geacht; (b) dat toepassing van de staffel op de referentiepercelen zichtbaar maakt dat die leidt tot waarden in bebouwde staat, in die zin dat de uitkomsten van die toepassing significant lager zijn dan de koop- c.q. vraagprijzen van diezelfde percelen in onbebouwde staat. Wiberg heeft gekozen voor een grondstaffel waarin de waarden in de diverse schuiven een onderling vastliggende verhouding hebben. Er is derhalve geen sprake van een vaste afslag of een transformatie van onbebouwd naar bebouwd – zoals kennelijk is gebeurd in de Paasberg-zaak – maar van een rechtstreekse waardering van de grond in bebouwde staat, waarbij in een waarderingsmodel op zodanige wijze waarden zijn ingevoerd dat deze naar het oordeel van Wiberg tot een aanvaardbaar resultaat leiden voor de te beoordelen kavels en de referentiekavels.
backtestmet de referentiekavels zich hiertoe verhoudt onvolledig is. Anders dan SBB c.s. acht de rechtbank de omstandigheid dat Wiberg een vooraanstaand kantoor is en Wiberg bevestigd heeft weldegelijk een aftrek te hebben toegepast, een onvoldoende grondslag voor de conclusie dat Wiberg wel een aftrek heeft toegepast. Uit het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel volgt dat deze aftrek uit (de motivering in) het rapport afgeleid moet kunnen worden (zie ook 5.26.5 van het tussenvonnis van 18 september 2019).
backtestmoet worden gebruikt als er voldoende vergelijkingstransacties zijn. Het RVB heeft in het kader van de Prijstoets niet onderzocht of er vergelijkingstransacties zijn, maar slechts de residuele methode gehanteerd zonder toepassing van een afslag om van de onbebouwde naar de bebouwde staat te komen. De inpandige opname die vereist is voor het vaststellen van de ouderdomsafslag heeft niet plaatsgevonden en het RVB heeft geen objectieve en onafhankelijke taxatie laten plaatsvinden. Daarmee staat vast dat de Prijstoets niet aan de daaraan te stellen voorwaarden voldoet.
ijn er nog andere taxatiekundige aspecten die de rechtbank bij haar beoordeling of het Prijsaanbod en de Prijstoets marktconform zijn in aanmerking dient te nemen en zo ja welke?
communis opiniozou zijn dat een bepaalde methode de enige althans beste manier is een grondwaarde vast te stellen.