ECLI:NL:RBDHA:2022:2254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
NL21.12623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser wegens ongeloofwaardig asielrelaas en geen 15c-situatie in Libië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op 8 juli 2021, omdat de asielrelaas van de eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. De eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij in Libië te vrezen heeft voor een gewapende groepering en dat hij bij terugkeer in Libië het slachtoffer zal worden van deze groepering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 december 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder is niet verschenen.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser onvoldoende concrete informatie heeft kunnen geven over zijn asielrelaas, waardoor de geloofwaardigheid van zijn verklaringen in twijfel werd getrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië in de negatieve belangstelling zal staan van enige groepering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er in Libië geen sprake is van een 15c-situatie, zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn, en dat de situatie in Libië niet zodanig is dat iedere burger die terugkeert daar een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fauzi. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Libische nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1997. Hij heeft op 22 januari 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 30 april 2019 niet in behandeling genomen omdat uit informatie van het COa [1] was gebleken dat eiser, zonder de beslissing op de aanvraag af te wachten, met onbekende bestemming was vertrokken.
3. Op 22 november 2019 is eiser door de Zwitserse autoriteiten op grond van de Dublinverordening [2] aan Nederland overgedragen. Vervolgens heeft eiser op 29 november 2019 opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend.
4. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in Libië te vrezen heeft voor een gewapende groepering. Omdat eiser met zijn werk in Libië voldoende geld verdiende om een huis en een auto te kopen, dreigde hij te worden ontvoerd. Daarnaast leefde eiser door de algemene veiligheidssituatie in Libië in angst om willekeurig te worden gedood. Daarop heeft eiser besloten om Libië te verlaten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer het slachtoffer wordt van de gewapende groepering die behoort bij de [partijnaam] partij.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser het slachtoffer is geweest van pogingen tot ontvoering. Eiser heeft hierover nagenoeg geen concrete informatie naar voren kunnen brengen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Libië in de negatieve belangstelling zal staan van enige groepering of autoriteit. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat in Libië geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [3] (hierna ook: 15c-situatie).
6. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden, nu er geen tegenstrijdigheden of ongerijmdheden in voorkomen. Het asielrelaas van eiser past in het algemene beeld van de situatie in Libië. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er in Libië geen sprake is van een 15c-situatie. Het ambtsbericht waar verweerder zich op beroept is inmiddels verouderd en de situatie in Libië is sindsdien verslechterd. Het aantal burgerslachtoffers stijgt nog steeds en het openbare leven kenmerkt zich door willekeurig geweld. Verder leidt terugkeer van eiser tot een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] gelet op de coronapandemie en de gebrekkige vaccinatiegraad in Libië. Ook wordt in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op het feit dat eiser illegaal Libië is uitgereisd, terwijl dat in Libië strafbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het asielrelaas van eiser
7. Het is in de eerste plaats aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verweerder verricht bij de beoordeling van het asielrelaas een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden gewogen. Zo betrekt verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid ook de mate waarin verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn. [5] Dat er geen tegenstrijdigheden of ongerijmdheden zijn tegengeworpen betekent daarom nog niet dat verweerder het asielrelaas geloofwaardig moet achten.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de verklaringen van eiser over zijn problemen niet overtuigen omdat hij nagenoeg geen concrete informatie heeft kunnen verschaffen over de door hem naar voren gebrachte gebeurtenissen. Zo weet eiser niet of de personen die zich geregeld in een geparkeerde auto in eisers straat ophielden - en soms naar hem wezen - daar voor eiser persoonlijk waren. Ook weet eiser niet wie deze mensen waren. Eiser weet verder niet hoe vaak hij is achtervolgd en door wie dit gebeurde. Eiser heeft verklaard over een incident met gewapende mannen op de weg, maar kan niet verklaren dat zij het specifiek op hem hadden voorzien en zo ja, om welke reden. Ook weet eiser niet of dit dezelfde personen zijn geweest als zij die eiser eerder in een auto in zijn straat had gezien.
9. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn relaas past in de algemene informatie over de situatie in Libië, kan deze grond niet slagen. Dit ontslaat eiser immers niet van de verplichting om consistent, gedetailleerd en geloofwaardig over zijn persoonlijke problemen te verklaren. Hier is eiser niet in geslaagd. Daarom is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal staan van enige gewapende groepering en dientengevolge problemen zal ondervinden waartegen hij moet worden beschermd.
Illegale uitreis en de coronapandemie
10. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de vrees van eiser vanwege zijn illegale uitreis. Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat uit het algemeen ambtsbericht over Libië van juni 2020 niet blijkt dat illegale uitreis actief wordt vervolgd. Daar heeft verweerder in het verweerschrift aan toegevoegd dat ook uit het algemeen ambtsbericht over Libië van september 2021 volgt dat over de verslagperiode geen gegevens bekend waren over de behandeling van terugkeerders in Libië. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn gestelde illegale uitreis, bij terugkeer naar Libië, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11. Eisers stelling dat de coronapandemie en de gebrekkige vaccinatiegraad in Libië zullen leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, is niet onderbouwd. Uit het meest recente ambtsbericht volgt bovendien dat Libië sinds april 2021 vaccineert tegen het coronavirus. [6]
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in Libië geen sprake is van een 15c-situatie. Hiertoe is het volgende redengevend.
13. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [7] en de
Afdeling [8] volgt dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in
artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn alleen ziet op de vraag of de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat iedere burger die terugkeert naar dat land of gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. [9] Individuele omstandigheden, dat wil zeggen wat een vreemdeling persoonlijk is overkomen volgens zijn asielrelaas, spelen geen rol bij de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie. Wel van belang is of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot. Ook is van belang of de geweldpleging wijdverspreid is en of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden. Verder is van belang of er al dan niet een veiligheidsstructuur aanwezig is en hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. [10]
14. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat er in Libië geen sprake is van 15c-situatie is, gewezen op het algemeen ambtsbericht van juni 2020, en de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 30 juni 2020. Zoals verweerder in deze laatste brief heeft opgemerkt, blijkt uit het algemeen ambtsbericht van 2020 dat het aantal
burgerslachtoffers in 2020 weliswaar is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren, maar
dat het aantal slachtoffers, afgezet tegen de totale bevolking in Libië, beperkt is gebleven en
dat het openbaar leven in Tripoli voor het grootste deel heeft kunnen doorgaan. Uit het
algemeen ambtsbericht van 2021 blijkt niet dat het aantal burgerslachtoffers is gestegen ten
opzichte van 2020. Wel blijkt daaruit dat de ontwikkelingen in Libië na het verschijnen van
het algemeen ambtsbericht van 2020 werden gedomineerd door een staakt-het-vuren
waarmee het offensief op Tripoli en op andere delen in noordwestelijk Libië ten einde kwam
en dat het vredes- en staatsvormingsproces in Libië na jaren van geweld in een versnelling
kwam. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van
grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld in Libië. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2011/95.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheiden.
5.Zie hiervoor Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.2.1.1.
6.Algemeen ambtsbericht van 2021, pagina 13.
7.Met name: het arrest van 17 februari 2009 in de zaak Elgafaji, punt 43, ECLI:EU:C:2009:94.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Onder andere de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:915.
10.Uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200.