ECLI:NL:RBDHA:2022:2253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
NL21.14950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van taalanalyse en geloofwaardigheid van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vrouw, eiseres, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres had op 12 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, die door verweerder op 15 september 2021 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 15 december 2021 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. M.S. Yap. Verweerder is niet verschenen.

Eiseres heeft gesteld dat zij afkomstig is uit [plaatsnaam] en dat zij in Irak is verstoten door haar familie nadat zij illegaal naar Nederland was vertrokken. Verweerder heeft een taalanalyse laten uitvoeren door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), waaruit bleek dat eiseres niet eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap van [plaatsnaam]. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de herkomst van eiseres niet aannemelijk is, en dat de taalanalyse zorgvuldig is uitgevoerd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres geen contra-expertise heeft laten uitvoeren en dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door haar niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op de aanvulling van TOELT. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en haar partner, maar dat dit niet voldoende is om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2021 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [Geb. datum] 1995. Zij heeft op 12 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij afkomstig is uit [plaatsnaam]. Ze is in 2015 getrouwd met haar Nederlandse echtgenoot. Toen eiseres zwanger raakte van haar echtgenoot stelde haar familie haar voor de keuze om te scheiden of om zich bij haar echtgenoot in Nederland voegen. Eiseres is daarop illegaal naar Nederland vertrokken. Omdat ze zonder overleg naar Nederland is vertrokken, is eiseres verstoten door haar familie.
3. Verweerder heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) verzocht om een taalanalyse uit te voeren. Uit het rapport van TOELT van 15 april 2021 volgt dat eiseres eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Irak en eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap van [plaatsnaam]. Daarom is het niet aannemelijk dat eiseres gedurende meer dan twintig jaar in [plaatsnaam] heeft verbleven. Bij brief van 14 mei 2021 en in de zienswijze van 30 juli 2021 heeft eiseres de uitkomst van de taalanalyse betwist. TOELT heeft daar schriftelijk op gereageerd op 8 september 2021.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Verweerder acht de gestelde identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig. De herkomst van eiseres acht verweerder niet geloofwaardig. Ook volgt verweerder eiseres niet voor zover zij stelt dat zij in Irak een alleenstaande vrouw is. Eiseres komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
5. Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op de aanvulling van TOELT van 8 september 2021. Ook had verweerder af moeten wachten of eiseres alsnog een contra-expertise wilde laten uitvoeren. Daarnaast is de aanvulling van TOELT feitelijk niet meer dan een herhaling van het eerdere onderzoek. Verder heeft verweerder ten onrechte de brief van 9 november 2021 niet betrokken bij de beoordeling of aan eiseres een vergunning moet worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft met deze brief voldoende onderbouwd dat haar partner in Nederland afhankelijk is van een uitkering. Daarnaast volgt uit het feit dat verweerder aan eiseres wel een verblijfsvergunning heeft verleend op grond van het arrest Chavez-Vilchez, [3] dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Verweerder heeft dat ten onrechte niet onderkend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het rapport taalanalyse
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten (de Afdeling) [4] volgt het volgende. Indien bij verweerder twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de betreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem rustende verplichting om zijn herkomst aannemelijk te maken. Als verweerder een taalanalyse aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ervan vergewissen dat deze naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de vreemdeling de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog proberen weg te nemen.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door TOELT verrichte taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Volgens het rapport taalanalyse is de taalanalist geboren en getogen in Irak en spreekt hij Sorani-Koerdisch, Turkmeens en Arabisch op moedertaalniveau. Daarnaast is hij academisch opgeleid in een taalkundig vak en zeer goed vertrouwd met de samenleving en de taalsituatie van de stad [plaatsnaam] en omstreken. De conclusie dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap in [plaatsnaam] sluit bovendien aan bij de bevindingen van de taalanalist met betrekking tot de door eiseres gebezigde uitspraak van het Sorani en haar gebrekkige kennis van het Arabisch. Verweerder heeft dan ook aan zijn vergewisplicht voldaan. Nu eiseres geen contra-expertise heeft laten verrichten, heeft zij de gerezen twijfel over haar gestelde herkomst niet weggenomen.
8. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat de reactie van TOELT van 8 september 2021 slechts een herhaling betreft van de eerdere bevindingen. De taalanalist van TOELT heeft in paragraaf 3 van de reactie gemotiveerd gereageerd op de stellingen van eiseres in haar brief van 14 mei 2021. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze aanvulling tekort schiet. Indien het daarbij slechts om een herhaling van zetten zou gaan, valt bovendien niet in te zien waarom eiseres in haar belangen is geschaad doordat verweerder haar de mogelijkheid van een reactie heeft onthouden. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiseres de gelegenheid heeft gehad om in beroep alsnog op de aanvulling te reageren en dat zij daar geen gebruik van heeft gemaakt. Van onzorgvuldig handelen is daarom geen sprake. Daarnaast is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een eventuele contra-expertise van eiseres had moeten afwachten. In de zienswijze van 30 juli 2021 heeft eiseres aan verweerder meegedeeld dat een offerte voor een contra-expertise is opgevraagd en dat zij zich nog moet beraden op de vraag of dat zin heeft en haalbaar is. Omdat verdere berichtgeving hierover uitbleef, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiseres geen contra-expertise meer zou laten uitvoeren.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn besluit heeft mogen baseren op het door TOELT uitgebrachte rapport taalanalyse. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiseres afkomstig is uit [plaatsnaam].
10. Eiseres heeft geen beroepsgronden ingediend tegen het oordeel van verweerder dat evenmin geloofwaardig is dat zij door haar familie is verstoten. Weliswaar heeft eiseres in het aanvullend beroepschrift verwezen naar haar standpunt zoals ingenomen in de zienswijze op het voornemen, maar daaraan komt geen betekenis toe nu verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze heeft gereageerd en eiseres in beroep niet heeft gesteld, laat staan heeft toegelicht, dat die reactie niet voldoende is. Verweerder heeft ook dit element daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Artikel 8 van het EVRM
11. Niet in geschil is dat sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar partner en kinderen. Uit de jurisprudentie van het EHRM [5] en de Afdeling volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het individuele belang van de vreemdeling en zijn gezinsleden enerzijds en het algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [6] Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Aan verweerder komt in dat verband een zekere beoordelingsruimte toe, die door de rechter enigszins terughoudend wordt getoetst.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat alleen al uit het feit dat aan haar een verblijfsvergunning is verleend op grond van het arrest Chavez-Vilchez blijkt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Het Chavez-verblijfsrecht is een afgeleid verblijfsrecht dat aan eiseres is toegekend zodat haar kinderen - die Unieburger zijn - niet gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. De toekenning van dit recht berust daarmee op de keuze van eiseres om haar gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Dat wil echter niet zeggen dat het voor haar niet mogelijk is dat gezinsleven in Irak uit te oefenen. Deze grond slaagt niet.
13. Eiseres voert wel terecht aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen acht heeft geslagen op het feit dat haar partner afhankelijk is van een uitkering en dat zij dat met de brief van 9 november 2020 voldoende heeft onderbouwd. Bij deze brief bevindt zich immers een rapportage van de re-integratie-adviseur waaruit blijkt dat de partner van eiseres een WAJONG-uitkering geniet. Het bestreden besluit is in zoverre gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Het enkele feit dat de partner van eiseres in een re-integratietraject zit en een Wajong-uitkering ontvangt, is immers onvoldoende voor het aannemen van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Eiseres is daardoor niet in haar belangen geschaad.
14. Verweerder heeft verdere alle van belang zijnde feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken. De weigering om eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is daarom niet in strijd is met artikel 8 EVRM.
Conclusie
15. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien eiseres ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Gelet op het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit, wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1921.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:563 en het arrest Rodrigues Da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zaaknummer 50435/99, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599.