ECLI:NL:RBDHA:2022:2249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Dublinclaimant en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de onrechtmatige bewaring van een eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling. De eiser was op 5 januari 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 1 maart 2022 door verweerder is opgeheven, maar dat de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening, op 17 februari 2022 was overschreden. Hierdoor was de bewaring onrechtmatig voortgeduurd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2758

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 1 maart 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 4 maart 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
Toetsingskader
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend.
Overschrijding termijn maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat de maximale bewaringstermijn van zes weken voor Dublinclaimanten is verstreken en dat de bewaring onrechtmatig voortduurt vanaf 17 februari 2022. Eiser verwijst hiervoor naar artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. [2] Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat, zo begrijpt de rechtbank, (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig is omdat verweerder met onvoldoende voortvarendheid aan de overdracht van eiser heeft gewerkt.
5. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening duurt de bewaring van een Dublinclaimant zo kort mogelijk en in elk geval niet langer dan zes weken vanaf het moment dat de verantwoordelijke lidstaat het overname- of terugnameverzoek heeft aanvaard.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de Spaanse autoriteiten op 5 oktober 2021 heeft verzocht om eiser op grond van de Dublinverordening over te nemen. Op 16 november 2021 hebben de Spaanse autoriteiten dit verzoek aanvaard. Aan eiser is op 5 januari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd.
7. In het arrest Amayry [3] heeft het Hof [4] beantwoord hoe de maximale duur van de bewaring, opgelegd op grond van artikel 28 Dublinverordening, moet worden berekend in de situatie, zoals hier aan de orde, dat het terug- of overnameverzoek vóór aanvang van de bewaring is aanvaard. Uit dit arrest volgt dat de bewaring moet voldoen aan het in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening genoemde beginsel dat de bewaring zo kort mogelijk duurt en niet langer dan de tijd die nodig is om de overdracht uit te voeren. Verweerder moet de overdrachtsprocedure zorgvuldig uitvoeren en de bewaring niet langer laten duren dan de termijn die voor deze procedure noodzakelijk is. Relevante factoren voor de vraag of de duur van de procedure gerechtvaardigd is, zijn met name het eventuele stilzitten van verweerder en de mate waarin de vreemdeling aan die duur heeft bijgedragen. Bovendien mag de vreemdeling niet in bewaring worden gehouden voor een periode die de duur van zes weken waarbinnen de overdracht kon worden uitgevoerd, ruimschoots overschrijdt, omdat een periode van zes weken in beginsel volstaat om tot overdracht over te gaan.
8. Eiser heeft bijna acht weken in bewaring doorgebracht. Uit de voortgangsrapportage die verweerder heeft overgelegd blijkt dat eiser in belangrijke mate aan de duur van zijn bewaring heeft bijgedragen door zijn weigering een covid-test te laten afnemen, waardoor de geplande overdracht aan Spanje op 9 februari 2022 geen doorgang kon vinden. Ondanks deze opstelling van eiser is de rechtbank echter van oordeel dat in dit geval sprake is van een ongerechtvaardigde overschrijding van de zeswekentermijn, nu verweerder volgens dezelfde voortgangsrapportage na 9 februari 2022 geen handelingen meer heeft verricht om de overdracht van eiser aan Spanje te effectueren. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten, noch blijkt daaruit waarom eiser nog tot 1 maart 2022 in bewaring heeft moeten doorbrengen. De hiervoor genoemde termijn van zes weken waarbinnen een overdracht in beginsel moet kunnen worden gerealiseerd, verstreek op 16 februari 2022. Dit betekent dat de bewaring vanaf 17 februari 2022 onrechtmatig heeft voortgeduurd.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor dertien dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 1.300, bestaande uit 13 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
10. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 759 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser ten bedrage van € 1.300 (dertienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 3 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:827.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.13 september 2017, ECLI:EU:C:2017:675.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.