In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, werd op 5 januari 2022 staande gehouden door de Koninklijke Marechaussee op het terrein van Combined Cargo Terminals B.V. in Moerdijk. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn staandehouding, omdat hij zich op openbaar terrein bevond en beschikte over een geldig identiteitsdocument. De rechtbank oordeelde echter dat de staandehouding onrechtmatig was, maar dat dit niet automatisch leidde tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend, zwaarder wogen dan het gebrek in het voortraject.
Eiser voerde verder aan dat hij ten onrechte niet op zijn rechten was gewezen tijdens zijn ophouding. De rechtbank oordeelde dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling wel degelijk op zijn rechten was gewezen. De rechtbank bevestigde dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar de rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 759.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de beoordeling van de rechtmatigheid van bewaring en de rol van de feiten in de beoordeling van de gronden voor bewaring.