ECLI:NL:RBDHA:2022:2238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
19/5970 en 19/5964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor uitbreiding van een restaurant met appartementen

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor het vergroten van een restaurant en het plaatsen van een dakopbouw voor vier appartementen. De vergunninghouder had op 9 november 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn was verleend. Eisers, bestaande uit twee groepen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juli 2019, waarin het bezwaar van eisers deels gegrond werd verklaard, maar de omgevingsvergunning in stand bleef. De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2022 behandeld.

Eisers I en II voerden aan dat de eerdere vergunning ten onrechte was verleend zonder advies van de vaarwegbeheerder, en dat de uitbreiding de vaarweg zou belemmeren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere vergunning onherroepelijk was en dat de bezwaren tegen die vergunning niet meer aan de orde konden komen. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het restaurant en de appartementen niet in strijd was met de wet en dat de belangen van de vaarwegbeheerder voldoende waren gewogen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit stand kon houden en dat de bezwaren van eisers niet gegrond waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/5970 en 19/5964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaken tussen

[eiser I 1] en [eiser I 2] , uit [woonplaats 1] , eisers I

(gemachtigde: mr. J. Zwiers),

[eisers II] e.a., te [woonplaats 1] , eisers II

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: S.B.A. van Gils).

Procesverloop

In het besluit van 9 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de tweede verdieping en het plaatsen van een dakopbouw ten behoeve van vier appartementen op de locatie [adres] [huisnummers] te [plaats] .
In het besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers I en eisers II deels gegrond verklaard, maar de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eisers I en eisers II hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Derde-partij heeft een zienswijze op de beroepen ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers I zijn verschenen. Namens eisers II zijn verschenen [eisers II] en [A] , vergezeld van [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [C] , namens de vaarwegbeheerder (provincie Zuid-Holland). Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 24 april 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het restaurant op de begane grond en eerste verdieping op de locatie [adres] [huisnummer] te [plaats] (hierna ook: eerdere vergunning). Deze vergunning is onherroepelijk. Op 27 september 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het toevoegen van een extra dakopbouw waarin vier appartementen zullen worden gerealiseerd op de locatie [adres] [huisnummers] te [plaats] (hierna ook: het bouwplan). De aanvraag ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en is door verweerder eveneens opgevat als ‘handelen in strijd met de regels van het bestemmingsplan’.
2. Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers I en eisers II deels gegrond verklaard en de omgevingsvergunning gehandhaafd onder aanvulling van de motivering inzake de op het perceel rustende bestemming ‘vrijwaringszone-vaarweg’ waarbij tevens is verwezen naar overwegingen in het verweerschrift (in bezwaar). Voor de verdere motivering van het besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften.
3.1
Eisers I kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voeren samengevat aan dat dat de eerdere vergunning ten onrechte is verleend omdat verzuimd is advies aan de vaarwegbeheerder te vragen. Was dat wel gedaan dan zou de aangevraagde uitbreiding ter plaatse in het geheel niet zijn toegestaan. Verweerder heeft misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt door eerst de vergunning voor de uitbreiding van de begane grond en eerste verdieping te verlenen om vervolgens de uitbreiding van de tweede en derde etage te kunnen vergunnen. Het bouwplan zal de belemmeringen voor de vaarweg vergroten. Verweerder heeft niet afdoende gemotiveerd waarom hij daaraan meewerkt. Ook heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op de parkeerproblematiek, mede gezien de eerder verleende vergunning voor de uitbreiding van het restaurant. Verder voeren eisers I aan dat zij straks tegen een nog hogere muur van 12 meter moeten aankijken.
3.2.
Eisers II kunnen zich evenmin verenigen met het bestreden besluit en voeren samengevat aan dat de bouwplannen onveilige situaties op de vaarweg meebrengen, onder andere vanwege de optische verkleining van de vaarweg waardoor de veiligheid van hun terras in gevaar komt. Verweerder heeft dat onvoldoende bij zijn besluitvorming betrokken. Voor de bouwplannen is vooraf ten onrechte geen advies gevraagd bij de vaarwegbeheerder. Met de inhoud van het alsnog verkregen advies en daarmee de in het bestemmingsplan opgenomen belangen, is ten onrechte geen rekening gehouden. Ook voeren zij aan dat verweerder ten onrechte een salamitactiek toepast door eerst vergunning voor de uitbreiding van het restaurant te verlenen en later voor de bouw van de appartementen daar bovenop.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat bezwaren tegen de eerder verleende omgevingsvergunning van 24 april 2018 voor het uitbreiden van het restaurant, in de onderhavige procedure niet meer aan de orde kunnen komen. Die verleende vergunning is immers onherroepelijk. In deze procedure ligt enkel het bestreden besluit voor.
6. Het betoog van eisers I en II dat ertoe strekt dat verweerder voor de eerdere omgevingsvergunning ten onrechte geen advies heeft ingewonnen bij de vaarwegbeheerder en deze vergunning niet had mogen verlenen, stuit op het voorgaande af. Dit had kunnen worden beoordeeld in een procedure tegen die eerdere omgevingsvergunning. In deze procedure is daarvoor geen plaats. De stelling dat de eerdere aanvraag en de onderhavige aanvraag niet los van elkaar had mogen worden beoordeeld en verleend, kan evenmin slagen. Verweerder is gehouden om vergunningsaanvragen te beoordelen zoals die aan hem worden voorgelegd. Het gaat hier om afzonderlijke aanvragen, waarbij de op 24 april 2018 voor de eerste aanvraag verleende omgevingsvergunning bovendien onherroepelijk is. Voor het oordeel dat verweerder de onderhavige omgevingsvergunning niet afzonderlijk heeft mogen verlenen, bestaat daarom geen grond.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
8. De rechtbank stelt vast dat op de locatie van het bouwplan waarop de onderhavige omgevingsvergunning ziet, volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Alphen Stad’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Centrum – 1’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 3’, en ‘Waterstaat – Waterkering’ rusten. Verder heeft het perceel (deels) de functieaanduiding ‘specifieke vorm van centrum – wonen begane grond’ en de gebiedsaanduidingen ‘overige zone – parkeren’, ‘vrijwaringszone – straalpad’ en ‘vrijwaringszone – vaarweg’. Voorts geldt voor bebouwing op gronden met de bestemming ‘Centrum-1’ een maximum bouwhoogte van 12 meter en een maximum goothoogte van 9 meter. Verweerder heeft ten behoeve van de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, gelezen in verbinding met de hierna te bespreken planregels ten aanzien van de vrijwaringszone-vaarweg, ten aanzien van de maximale bouw- en goothoogte en parkeren toestemming verleend om af te wijken van het bestemmingsplan (binnenplanse afwijking).
Advies provincie en onderdeel ‘vrijwaringszone – vaarweg’ (eisers I en eisers II)
9.1.
In artikel 51.1 van de planregels staat dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het voorkomen van belemmeringen voor:
a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal;
d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
In artikel 51.2 van de planregels staat dat bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen, in afwijking van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, niet zijn toegestaan.
In artikel 51.3 staat dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 51.2 voor bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:
a. rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de in artikel 51.1 genoemde belangen;
b. vooraf advies ingewonnen is bij de beheerder van de vaarweg.
9.2.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid, zoals hiervoor in artikel 51.3 genoemd. De grond van eisers II dat verweerder daarbij geen advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg, treft geen doel. Hoewel verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning (het primaire besluit) geen advies aan de vaarwegbeheerder heeft gevraagd, heeft verweerder deze tekortkoming in bezwaar hersteld door dit advies alsnog te verkrijgen.
9.3.
Eisers I en eisers II stellen dat een (grotere) belemmering ontstaat voor de vaarweg, omdat deze door de toegestane bebouwing visueel/optisch wordt versmald. Verder stellen zij dat het bestreden besluit tot minder manoeuvreerruimte leidt respectievelijk dat niet voldaan is aan de eis dat sprake is van een vrije strook van 2-3 meter (met het oog op aanvaringsgevaar). Zij verwijzen in dit verband naar het negatieve advies van de vaarwegbeheerder. Het betoog van eisers komt erop neer dat verweerder de afwijking van het bestemmingsplan niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Zij overweegt daartoe als volgt.
9.4.
De vaarwegbeheerder constateert in zijn advies dat uit de bouwtekeningen volgt dat de oude uitbouw van het restaurant wordt verbouwd en dat de nieuwe achtergevel recht uit het water omhoog zal komen over in totaal 4 bouwlagen. Dat is voor de vaarwegbeheerder niet gewenst. De reeds bestaande bebouwing is zeer dicht bij de oeverconstructie aanwezig. Een vrije strook van 2 tot 3 meter zou de eis zijn geweest indien met betrekking tot de bouwplannen vooraf om advies was gevraagd. Ter zitting is namens de vaarwegbeheerder toegelicht dat daarmee wordt gedoeld op de bouwplannen van de eerdere vergunning voor uitbreiding van het restaurant. Genoemde eis houdt (onder andere) verband met aanvaringsgevaar. De vaarwegbeheerder verwijst in dit verband naar de Richtlijn Vaarwegen 2017. De vaarwegbeheerder concludeert dat de vaarweg ter plaatse volgens de normering te smal is met inachtneming van de klasse beroepsvaartuigen die hier al decennia worden toegestaan. De vaarwegbeheerder wil dergelijke opgaande gevels uit het water, gelet op veilige scheepvaart en instandhouding van de vaarweg en oever, voorkomen. De vaarwegbeheerder is zich ervan bewust dat er situaties langs de vaarweg zijn ontstaan vanuit het verleden. Zodra zich een mogelijkheid voordoet om dit te herstellen of te voorkomen is het belangrijk om hiernaar te streven. In dit specifieke geval kan verder recht opgaande bebouwing nog voorkomen worden, aldus het advies. Ter zitting is van de zijde van de vaarwegbeheerder nader toegelicht dat het bestreden besluit zelf geen belemmeringen veroorzaakt, maar dat niet zou moeten worden voortgeborduurd op een eerdere, onherroepelijke omgevingsvergunning die wel belemmeringen heeft veroorzaakt.
9.5.
Verweerder heeft in de inhoud van het advies van de vaarwegbeheerder geen reden gezien om de omgevingsvergunning alsnog te weigeren. Volgens verweerder zal rekening worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de in artikel 51.1 van de regels van het bestemmingsplan genoemde belangen. Verweerder stelt zich daarbij in het bestreden besluit op het standpunt dat de belemmeringen voor de vaarweg al zijn ontstaan bij verlening van de eerste, onherroepelijke vergunning, dat de belemmeringen voor de vaarweg door de verlening van de hier bestreden omgevingsvergunning niet worden vergroot en dat het bestemmingsplan geen grondslag biedt om nadere eisen te stellen aan het bouwplan teneinde de belangen van de vaarwegbeheerder te beschermen.
9.6.
De rechtbank is van oordeel dat deze motivering staande kan worden gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerders standpunt dat belemmeringen voor de vaarweg een gevolg zijn van de eerdere, onherroepelijke omgevingsvergunning en niet van de nu bestreden omgevingsvergunning, niet in strijd is met het advies van de vaarwegbeheerder. Ook de vaarwegbeheerder vindt immers dat de nu bestreden omgevingsvergunning, die weliswaar op eerdere vergunning voortborduurt, op zichzelf geen nieuwe belemmeringen veroorzaakt. De vaarwegbeheerder heeft in diens advies en ter zitting kenbaar gemaakt het bestreden besluit onwenselijk te vinden, maar dat komt voort uit eerder onherroepelijk geworden besluitvorming. Verweerder heeft gelet hierop afdoende gemotiveerd waarom het advies van de vaarwegbeheerder geen aanleiding gaf om het primaire besluit te herzien.
Wat door eisers I en eisers II is aangevoerd is voorts onvoldoende voor het oordeel dat de door verweerder gegeven motivering onjuist is of anderszins niet kan worden gevolgd. De door eisers gestelde verminderde manoeuvreerruimte, dan wel de afwezigheid van de (door vaarwegbeheerder gewenste) vrije strook in verband met aanvaringsgevaar, moet mede gezien het advies van de vaarwegbeheerder, als gevolg worden beschouwd van de (opgaande) bebouwing die met de eerdere omgevingsvergunning is mogelijk gemaakt. Dat het bestreden besluit daaraan verder afbreuk doet dan wel belemmeringen vergroot, is niet aannemelijk geworden. Uit het advies van de vaarwegbeheerder en de door De Weerd ter zitting gegeven toelichting volgt dat niet. Dat het bestreden besluit tot (grotere) belemmeringen voor de vaarweg leidt als gevolg van de door eisers gestelde visuele/optische versmalling, is evenmin aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vaarweg ter plaatse van het bouwplan recht is en dat bovendien sprake is van een reeds bestaand bebouwingslint, met panden van vergelijkbare hoogte. De vaarwegbeheerder heeft ter zitting voorts toegelicht dat de in de planregel 51.1 bedoelde zichtlijnen als gevolg van het bouwplan niet worden belemmerd. Dat van het bouwplan onderdeel uitmakende ramen bij het openzetten daarvan leiden tot blinderingsgevaar voor schippers, zoals eisers II nog hebben aangevoerd, is in het licht van het voorgaande en de toelichting van derde-partij dat de ramen naar binnen opengaan, niet aannemelijk geworden.
9.7.
De rechtbank komt gezien het voorgaande niet tot het oordeel dat verweerder heeft verzuimd rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor de in artikel 51.1 genoemde belangen, noch dat hij bij afweging van de belangen niet in redelijkheid van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De gronden van eisers slagen niet.
12 meter hoge muur (eisers I)
10.1
Het bouwplan is in strijd met de volgens het bestemmingsplan geldende maximum bouw- en goothoogte van 12 en 9 meter omdat het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 12,74 respectievelijk een goothoogte van 9,7 meter. Verweerder is van de maximum bouw- en goothoogte afgeweken met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 55 van de planregels. Eisers I betogen dat dit leidt tot een (verdere) aantasting van hun woongenot.
10.2
Verweerder heeft bij zijn besluitvorming gemotiveerd uiteengezet dat met het huidige bouwplan (beter) wordt aangesloten bij panden in de omgeving. In het bestreden besluit is verder uiteengezet dat de afwijking blijft binnen de maximale afwijkingsmogelijkheid van 15% en dat die afwijking, gegeven de reeds toegestane bouw- en goothoogte, niet tot een onevenredige aantasting van het woongenot van eisers leidt. In hetgeen eisers I hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt geen stand kan houden en verweerder niet in redelijkheid van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Parkeren (eisers I)
11.1.
Vaststaat dat met het bouwplan niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden voorzien, zoals artikel 37.1 van de planregels voorschrijft. Verweerder is van dit voorschrift afgeweken met gebruikmaking van de in artikel 37.2 van de planregels neergelegde afwijkingsbevoegdheid waarin, voor zover van belang, is bepaald dat afwijking mogelijk is indien op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
11.2.
Eisers I voeren aan dat er geen deugdelijke onderbouwing is dat in de toekomstige parkeerbehoefte kan worden voorzien.
11.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder met verwijzing naar een stuk van 8 april 2019 toegelicht dat op andere wijze wordt voorzien in de parkeerplaatsen, namelijk bij een gepland woongebouw aan de Thorbeckestraat tussen de Ortolaanstraat en de Lijsterlaan dat uiterlijk half juni 2022 opgeleverd dient te zijn. Ten behoeve van de parkeereis van het bouwplan [adres] [huisnummers] is in de uitvraag voor dit woongebouw een extra opgave van vier openbare parkeerplaatsen gevoegd, die zullen worden bekostigd door de parkeerbijdrage die overeengekomen is met en beschikbaar is gesteld door de aanvrager/ontwikkelaar van het bouwplan [adres] [huisnummers] . De vier parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op een loopafstand van 250 meter van het bouwplan. Deze loopafstand is conform de Nota Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014, waarin is opgenomen dat de maximale loopafstand tot parkeerlocaties ten behoeve van een gebouw en/of voorziening 250 meter bedraagt voor woningen in de schil rond het centrum. De locatie van onderhavig bouwplan is gelegen in deze schil.
11.4.
Niet ter discussie staat dat het hier aan de orde zijnde bouwplan conform de toepasselijke nota Parkeernormen, tot een eis van 4 parkeerplaatsen leidt. Verweerder heeft gelet op het overwogene in 11.3 concreet toegelicht hoe en waar deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat daarmee voldaan wordt aan de normen in de Parkeernota. Nu eisers de juistheid daarvan niet concreet hebben bestreden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De stelling van eisers I dat in de bestaande situatie reeds sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen en dat de parkeerdruk als gevolg van eerdere omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het restaurant ook toeneemt, doet hieraan niet af. Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:703) dat bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen, alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Eventuele bestaande tekorten mogen hierbij in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. Eisers I hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat in dit geval een uitzondering geldt. Waar het gaat om de eerdere vergunning verwijst de rechtbank voorts naar wat zij onder 5 heeft overwogen. Dat de uit het bouwplan voortvloeiende parkeerbehoefte tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eisers leidt, valt gelet op wat hiervoor is overwogen evenmin in te zien. Het betoog faalt.
12. De conclusie is dat het bestreden besluit stand kan houden. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.