ECLI:NL:RBDHA:2022:2236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/3645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunningen en dakterras geschil

In deze zaak heeft eiseres, wonende aan [adres] [huisnummer 2], een handhavingsverzoek ingediend tegen het dakterras van het pand [adres] [huisnummer 1] in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft in het primaire besluit van 5 augustus 2019 het verzoek om handhaving afgewezen, maar heeft dit besluit in het bestreden besluit van 8 april 2020 gedeeltelijk herroepen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, omdat zij van mening is dat het dakterras niet conform de verleende omgevingsvergunning is gerealiseerd en dat dit een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert.

De rechtbank heeft op 11 januari 2022 de zaak behandeld. Eiseres is via videoverbinding verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder zonder bericht niet aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunningen onherroepelijk zijn en dat de inhoud daarvan niet meer ter discussie staat in deze handhavingsprocedure. Eiseres kan haar bezwaren tegen de vergunningen in een civiele procedure aan de orde stellen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, waar het de weigering van handhavend optreden tegen het dakterras betreft, niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het handhavingsbesluit, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,- en draagt verweerder op het griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

In het besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het dakterras van het pand [adres] [huisnummer 1] in [plaats] afgewezen.
In het besluit van 8 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen in de zin dat het handhavingsverzoek gedeeltelijk wordt toegewezen. In een aanvullend besluit van 30 april 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gerectificeerd in de zin dat een vergoeding van de kosten van bezwaar van €1050,- wordt toegekend aan eiseres.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is via videoverbinding verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is zonder bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in 2016 en 2017 aan de besloten vennootschap Euraco omgevingsvergunningen (fase 1 en fase 2) verleend voor het in- en uitwendig veranderen van de kantoren met woningen [adres] [huisnummer 1] tot 4 woningen. Op 30 april 2019 heeft eiseres, die woont aan [adres] [huisnummer 2] , een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Eiseres heeft daarin gesteld dat de uitbreiding aan de achterzijde van het pand aan de [adres] [huisnummer 1] niet is uitgevoerd conform de omgevingsvergunning. Er is een dakterras gerealiseerd tegen het raam van de woning van eiseres alsook een deuropening op minder dan twee meter afstand van het raam. Zowel de deuropening als het dakterras zijn geen onderdeel van de omgevingsvergunning en leveren bovendien een evidente privaatrechtelijke belemmering op.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is en dat de inhoud hiervan derhalve niet meer ter discussie staat. Het dakterras is vergund en bij controle is gebleken dat het gebouwde dakterras voldoet aan de omgevingsvergunning. Er kan niet in worden gegaan op de stelling dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering omdat er overeenkomstig de onherroepelijke omgevingsvergunning is gebouwd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften het primaire besluit herroepen in de zin dat het handhavingsverzoek met betrekking tot de deur wordt gehonoreerd, nu de bouwinspecteur heeft geconstateerd dat de deur naar het dakterras te dicht bij het raam van eiseres is gebouwd.
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen voor zover daarbij is geweigerd om handhavend op te treden tegen het tegen haar raam aangebouwde dakterras.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat tegen verlening van de omgevingsvergunningen – meer in het bijzonder de hier van belang zijnde fase 2 vergunning met nummer [nummer] – geen rechtsmiddelen zijn aangewend, waardoor deze in rechte vaststaan. Voor zover eiseres betoogt dat deze vergunningen ten onrechte zijn verleend omdat sprake is van evident privaatrechtelijke belemmeringen – wat daar ook van zij – kan dat in deze handhavingsprocedure niet meer ter discussie staan. Indien eiseres van mening is dat de vergunde situatie strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek oplevert, kan zij dit in een civiele procedure aan de orde stellen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat er een dakterras is gerealiseerd dat doorloopt tot aan het raam van de woning van eiseres. In geschil is de vraag of het gerealiseerde dakterras, uitsluitend voor zover dat het gedeelte betreft dat is gelegen voor het raam van eiseres tot aan de aanduiding ‘trede’ op de door verweerder als bijlage I t/m III bij het verweerschrift overgelegde tekeningen van 7 september 2016 (nummers [tekening 1] , [tekening 2] en [tekening 3] ), binnen de verleende omgevingsvergunning (met nummer [nummer] ) past. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat haar handhavingsverzoek zich tot deel van het gerealiseerde dakterras beperkt.
8. De rechtbank stelt vast dat op genoemde tekeningen van 7 september 2016 behorend bij de omgevingsvergunning, een dakterras van 23,5 vierkante meter is aangeduid. Uit de plaats van die aanduiding en de weergegeven maatvoering daarvan, is af te leiden dat het dakterras wordt begrensd door het groene dak en de op de tekening zichtbare trede. Wat betreft het deel tussen deze trede en het raam van de woning van eiseres, is uit tekening [tekening 2] slechts op te maken dat het daar aanwezige dak zal worden vernieuwd. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat dit dak voor haar raam met (een constructie van) circa 70 centimeter is verhoogd waardoor het op gelijke hoogte met het naastgelegen dakterras is gekomen en van een op de tekening aangeduide trede geen sprake (meer) is. De ophoging waar eiseres over spreekt, blijkt niet uit de vergunning. Verweerder kan gelet op het voorgaande niet gevolgd worden in zijn standpunt dat expliciet uit de tekeningen blijkt dat dat het voor het raam van de woning van eiseres gerealiseerde deel van het dakterras met de verleende omgevingsvergunning is vergund.
9. Voor zover verweerder in het verweerschrift heeft bedoeld te stellen dat de stelling van eiseres dat, anders dan op de tekeningen, geen sprake is van (een) trede(n), pas in beroep is aangevoerd en daarom niet bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Die stelling moet niet gezien worden als een uitbreiding van het handhavingsverzoek, maar als nadere onderbouwing van het reeds in dat verzoek ingenomen standpunt dat het dakterras ter plaatse van het raam van de woning van eiseres niet is vergund.
10. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit, waar het de (impliciete) weigering van handhavend optreden tegen het bedoelde deel van het dakterras betreft, niet op een deugdelijke motivering berust. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, van de Awb.
11. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Evenmin ziet zij aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus. Nu dit op basis van de beschikbare stukken niet kan worden vastgesteld, zal verweerder namelijk opnieuw moeten bezien of het feitelijk gerealiseerde terras een verboden situatie of overtreding betreft en zo ja, of daartegen handhavend moet worden opgetreden. Die afweging behoort primair tot de taak van verweerder. Verweerder zal daarom worden opgedragen om, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het handhavingsbesluit.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.