ECLI:NL:RBDHA:2022:2157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
NL22.275 en AWB 21/4368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfscode en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn verblijfscode die aan zijn verblijfsstatus is gekoppeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend nadat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zijn bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2022 behandeld, waarbij verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek en heeft daarom niet alleen uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep zelf.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en de wijziging van de verblijfscode naar code 98, omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer had. Eiser heeft aangevoerd dat de wijziging van de verblijfscode onterecht was, omdat hij in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de wijziging van de verblijfscode terecht was, en dat de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de verblijfscode.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.275 en AWB 21/4368
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verblijfscode die aan zijn verblijfsstatus is gekoppeld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb [1] geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Op 14 juli 2021 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel. Daarop heeft verweerder bij besluit van 15 juli 2017 een verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ aan eiser verleend voor de periode van 14 juli 2020 tot 14 juli 2021.
3. Op 30 juli 2020 heeft het OM [2] eiser geïnformeerd dat zijn zaak voortijdig wordt beëindigd, omdat er in zijn situatie geen sprake is van mensenhandel. Daarop heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser bij besluit van 15 maart 2021 met ingang van 30 juli 2020 ingetrokken. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij besluit van 11 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hier beroep tegen ingesteld en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder zaaknummers AWB 21/4087 en 21/4088).
4. Op 14 juli 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend tot voortgezet verblijf onder wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Bij besluit van 16 november 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij besluit van 27 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hier beroep tegen ingesteld en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder zaaknummers NL22.3191 en NL21.3192).
5. Door de intrekking van de verblijfsvergunning had eiser geen rechtmatig verblijf meer. Daarom heeft verweerder met terugwerkende kracht tot 30 juli 2020 verblijfcode 98 aan zijn verblijfsstatus gekoppeld. Eiser heeft op 23 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van de verblijfscode. Tevens heeft hij het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer AWB 21/4368).
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder dat de verblijfscode van eiser naar aanleiding van het besluit van 11 juni 2021 per 30 juli 2020 is gewijzigd naar code 98, omdat hij op dat moment geen rechtmatig verblijf meer had. In het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning van 5 februari 2021 is eiser al gewezen op de mogelijkheid een aanvraag voor een ander verblijfsdoel in te dienen. Dat hij hiermee heeft gewacht tot 14 juli 2021 komt voor zijn eigen rekening en risico. Vanwege de nieuwe aanvraag is de verblijfscode met ingang van 14 juli 2021 gewijzigd van code 98 naar code 34. Volgens verweerder is de code dan ook op de juiste wijze aangepast. Indien eiser het niet eens is met de aan de verblijfscode gekoppelde voorzieningen, dient hij bezwaar te maken bij het bestuursorgaan dat die voorziening verstrekt.
7. Eiser voert in beroep tegen het bestreden besluit (zaaknummer NL22.275) aan dat verweerder zijn verblijfscode heeft gewijzigd, terwijl hij beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Eiser acht dit onjuist en stelt dat arrest Gnandi [3] analoog moet worden toegepast op zijn situatie. De Afdeling [4] heeft naar aanleiding van dat arrest bepaald [5] dat ook het afwachten van een voorlopige voorziening rechtmatig verblijf oplevert. Daarnaast stelt eiser rechtmatig verblijf te hebben in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning. Desondanks heeft verweerder de verblijfscode niet gewijzigd. Eiser kan hierdoor geen aanspraak maken op sociale voorzieningen zoals bijstand en toeslagen. Hij kan niet in zijn levensonderhoud voorzien, bouwt aanzienlijke schulden op, zal zijn woning kwijtraken en kan de kosten van zijn medische behandelingen niet betalen. Deze dringende persoonlijke omstandigheden zijn door verweerder ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling. Eiser verzoekt de voorzieningenrechter verweerder op te dragen de verblijfcode te wijzigen in een code die recht geeft op sociale voorzieningen. Tot slot stelt hij dat de hoorplicht is geschonden.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Griffierecht
8. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Op grond van de beschikbare informatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
Inhoudelijk
9. Op grond van artikel 1 van het Besluit beleid toetsing verblijfstitel [6] (het Besluit) voert het Landelijk instituut sociale verzekeringen een beleid als weergegeven in de bijlage bij dat besluit. Als bijlage bij het Besluit is een lijst met verblijfscodes (de codelijst) gevoegd aan de hand waarvan per verblijfstitel kan worden vastgesteld of aanspraak bestaat op sociale verstrekkingen en andere voorzieningen.
10. De voorzieningenrechter stelt allereerst ambtshalve vast dat het koppelen door verweerder van een verblijfscode aan de verblijfsstatus van eiser aangemerkt dient te worden als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw. Voor een rechtsingang op grond van deze bepaling geldt niet het vereiste dat sprake is van een handeling die gericht is op enig rechtsgevolg. [7] Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn daarom ontvankelijk.
11. Uit de codelijst blijkt dat code 98 onder meer wordt gebruikt voor de situatie waarin een verblijfsvergunning is ingetrokken. Nu vaststaat dat de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 30 juli 2020 is ingetrokken, is deze code per die datum op zijn verblijfsstatus van toepassing. Eisers stelling dat het arrest Gnandi analoog moet worden toegepast op zijn situatie wordt niet gevolgd, nu dit arrest uitsluitend ziet op de positie van vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd. Verweerder heeft de verblijfscode van eiser dan ook terecht met ingang van 30 juli 2020 gewijzigd naar code 98.
12. Uit het codelijst blijkt verder dat code 34 wordt gebruikt bij een vergunning op basis van artikel 8, onder g en h, van de Vw. [8] Dit betreft de situatie waarin een vreemdeling in afwachting is van een beslissing om voortgezette toelating waarbij de aanvraag niet tijdig is ingediend, inclusief eventueel bezwaar en beroep tegen de afwijzing van een dergelijke aanvraag. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie van toepassing is op eiser vanwege zijn niet tijdig ingediende aanvraag van 14 juli 2021 tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning. Verweerder heeft de verblijfscode van eiser daarom terecht met ingang van 14 juli 2021 gewijzigd naar code 34.
13. Ter zitting is eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld naar voren te brengen om welke redenen hij het niet eens is met de door verweerder aan zijn verblijfsstatus gekoppelde verblijfscodes. Hij heeft daarop gesteld dat hij met deze verblijfscodes tot op heden geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel over de juistheid van de verblijfscodes die verweerder aan zijn verblijfsstatus gekoppeld heeft. Ook de door eiser aangevoerde consequenties en persoonlijke omstandigheden maken niet dat er sprake is van een onjuiste koppeling. Of eiser al dan niet aanspraak kan maken op sociale voorzieningen valt buiten de omvang van dit geding. Zoals verweerder terecht stelt, dient eiser zich te beklagen bij het daartoe aangewezen bestuursorgaan als hij van mening is dat deze hem ten onrechte worden onthouden.
14. Eiser stelt tot slot dat hij ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaarschrift. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen in bezwaar worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat hiervoor is overwogen doet die situatie zich voor.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Om die reden is er ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Openbaar Ministerie.
3.Arrest Gnandi tegen België van 19 juni 2018, C-181/16 (ECLI:C:2018:465).
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442.
6.Staatscourant 2001, 62.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5955.
8.Vreemdelingenwet 2000.