ECLI:NL:RBDHA:2022:2154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
NL22.397 NL22.398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze zaak hebben eisers, [naam] en [naam2], op 10 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 21 januari 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eisers hebben verweerder op 24 december 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij beroep hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak het gehoor af te nemen en binnen een week na het gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.397 en NL22.398

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] en [naam2], eisers

V-nummers: [nummer] en [nummer2]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 10 januari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen.
Verweerder heeft op 21 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals deze luidt sinds
11 juli 2021, is het sinds die datum weer mogelijk om - op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb - beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag. De rechtbank is dan ook bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
3.
Eisers hebben op 31 maart 2021 respectievelijk 19 april 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 30 september 2021 respectievelijk 19 oktober 2021 een beslissing had moeten nemen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvragen is genomen. Eisers hebben verweerder op 24 december 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
5. Eisers hebben verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van twee weken.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepen niet tijdig beslissen terecht zijn ingediend, omdat de beslistermijn was verstreken. Verweerder is voornemens om eisers uit te nodigen voor een gehoor, waarmee de Eendagtoetsprocedure begint maar onbekend is op welke termijn zij zullen worden uitgenodigd. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [1] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig bedoelde rechtspraak van de Afdeling een termijn van in totaal negen weken te geven, acht weken voor het inplannen van het gehoor en een beslistermijn van een week voor de Eendagtoetsprocedure.
7. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
8. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt [2] . De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
9. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 21 januari 2022 verklaard dat er nog geen datum was vastgesteld voor het gehoor. Inmiddels zijn er zes weken verstreken. De rechtbank zal daarom, in afwijking van voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder thans binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het gehoor moet afnemen en binnen een week na het gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen, in ieder geval binnen vijf weken na de uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van mening dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden
het gehoor afneemt en binnen een week na het gehoor een besluit aan eisers
bekendmaakt, in ieder geval binnen vijf weken na de uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

2.artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn