ECLI:NL:RBDHA:2022:2140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een militair op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2022 uitspraak gedaan over het ontslag van een militair, eiser, wegens wangedrag. Eiser, werkzaam als sergeant-majoor bij de Koninklijke Luchtmacht, was eerder veroordeeld door de militaire strafrechter voor bedreiging en belaging van zijn ex-partner. Ondanks de opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij de Militaire geestelijke gezondheidszorg (MGGZ), heeft eiser zich niet aan deze voorwaarden gehouden. Dit leidde tot een ontslagbesluit van de minister van Defensie, dat door eiser werd bestreden.

De rechtbank oordeelde dat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, vaststonden en dat verweerder deze terecht als wangedrag had aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van eiser schadelijk was voor zijn dienstvervulling en niet in overeenstemming met het aanzien van zijn ambt. Eiser had niet aangetoond dat zijn medische problemen hem ongeschikt maakten voor zijn functie of dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn handelen.

De rechtbank concludeerde dat het ontslag evenredig was aan de ernst van het wangedrag en dat de gevolgen voor eiser niet opwogen tegen het belang van de handhaving van hoge integriteitseisen binnen de krijgsmacht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2813
uitspraak van de meervoudige militaire kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. P.M. van der Weijden en mr. S.C. van Andel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 maart 2021 ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser was werkzaam als militair bij de Koninklijke Luchtmacht, laatstelijk in de rang van sergeant-majoor.
1.2.
Eiser is bij vonnis van 18 februari 2019 door de meervoudige militaire kamer in Arnhem (hierna: de strafrechter) veroordeeld tot een voorwaardelijke militaire detentie voor de duur van twee weken voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd en voor belaging.
Als bijzondere voorwaarden waren onder meer gesteld het zich onder (ambulante) behandeling stellen van de Waag of soortgelijke instelling en het meewerken aan een diagnostisch onderzoek, indien de reclassering dit nodig acht. Eiser heeft zich niet gehouden aan deze voorwaarden. De strafrechter heeft daarom bij beslissing van 23 maart 2020 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde militaire detentie gelast.
1.3.
Eiser is per 10 november 2020 geschorst met het oog op een voornemen tot ontslag. Daarbij is hij tevens gekort op zijn wedde.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 15 maart 2021 ontslag verleend wegens wangedrag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
Wat vindt verweerder?
2. Verweerder heeft als wangedrag aangemerkt het feit dat eiser is veroordeeld wegens bedreiging en belaging van eisers ex-partner en het feit dat bij een tweede vonnis de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is bevolen, omdat eiser zich niet hield aan de voorwaarden. Bovendien heeft verweerder als wangedrag aangemerkt dat eiser zich na het tweede vonnis weer op zodanige wijze uitte tegen zijn ex-partner dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) aanleiding zag een stopgesprek met hem te voeren en dat eiser drie dagen na dit stopgesprek weer een zorgelijke e-mail naar zijn ex-partner verzond. Dit handelen ziet verweerder, anders dan eiser, niet als een privé kwestie, omdat eiser het aanzien van Defensie ernstig in gevaar heeft gebracht en omdat een militair zich moet kunnen beheersen en zich dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten ook als hij niet aan het werk is. Eiser voldoet hiermee niet aan de hoge integriteitseisen die aan een militair gesteld worden. Voorts is het hoogst onwenselijk om de positie van eiser binnen de organisatie te handhaven nu hij heeft gezinspeeld op een gezinsdrama en (als militair) mogelijk toegang heeft tot wapens.
Volgens verweerder dient het gedrag van eiser hem volledig te worden toegerekend. Eiser heeft niet aangetoond welke medische problemen hij heeft en dat deze medische problemen er toe leiden dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen en dat hij de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. Verweerder weet dat eiser onder medische behandeling is, maar er is niets bekend over eisers medische situatie. Ook de strafrechter heeft niet geoordeeld dat er een omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die strafbaarheid en toerekenbaarheid uitsluiten. Daarnaast heeft de strafrechter vastgesteld dat eiser er bewust voor heeft gekozen niet mee te werken aan de opgelegde bijzondere voorwaarden inzake behandeling en diagnostiek.
Verweerder acht het ontslag evenredig aan de ernst van het wangedrag, waarbij verweerder de grote gevolgen die het ontslag voor eiser heeft, heeft meegewogen.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om zijn medische situatie mee te nemen in de beslissing om eiser te ontslaan. Eisers medische geschiedenis is al langere tijd bij verweerder bekend, zo staat eiser onder behandeling bij de Militaire geestelijke gezondheidszorg (MGGZ). Ook is bij verweerder bekend dat eisers zaak momenteel door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) wordt bekeken. Door ziekte van de behandelaar was het niet mogelijk om recente informatie daarover in deze procedure in te brengen. Het klopt niet dat eiser bewust niet heeft meegewerkt met de reclassering. Vanwege drukte bij de reclassering heeft eiser zich bij de MGGZ gemeld aangezien hij daar eerder hulp kon krijgen. Verweerder heeft eiser voorts op onjuiste gronden ontslagen. Eiser is uitgezonden geweest naar Afghanistan, hij lijdt aan PTTS en is zorgmijdend. Aangezien hij ziek is, zou hij op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR moeten zijn ontslagen. Ook heeft verweerder de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 94 en 94a van het AMAR niet nageleefd. Zo had een plan van aanpak opgesteld moeten worden en had er een advies bij het UWV ingewonnen moeten worden. Ook is niet geprobeerd om eiser te laten re-integreren. Eiser heeft zich niet kunnen voorbereiden op de hoorzitting voor het schorsingsbesluit. Ook daar was geen aandacht voor zijn medische gesteldheid. Bij het besluit eiser te schorsen en hem daarbij te korten op zijn salaris is ook geen rekening gehouden met zijn financiële situatie.
Bij een strafontslag dient er volgens eiser meer te zijn dan een blote verwijzing naar enige strafbare gedraging. Zeker aangezien eiser tweemaal uitgezonden is geweest naar Afghanistan, getraumatiseerd en dus ziek is en onder behandeling van de MGGZ staat. Voorts mijdt eiser zorgverlening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Ingevolge artikel 8 van de Wet ambtenaren defensie (hierna: WAD) geldt een uitspraak van de strafrechter, in kracht van gewijsde gegaan, of ingevolge de Wet militair tuchtrecht in beroep gewezen, waarbij de militaire ambtenaar aan enig feit is schuldig verklaard, in een militaire ambtenarenzaak als bewijs van dat feit.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinair ontslag aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze maatstaf is evenzeer aangewezen voor ontslag wegens wangedrag. [2]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op artikel 8 van de WAD, de feiten waarvoor eiser is veroordeeld vaststaan. Verweerder heeft deze feiten mogen aanmerken als wangedrag. Hierbij is voorts van belang dat uit de beslissing van de strafrechter van 23 maart 2020 blijkt dat eiser bewust er voor gekozen heeft om niet mee te werken aan de in het vonnis van 18 februari 2019 opgelegde bijzondere voorwaarden ter zake van de ambulante behandeling en diagnostiek. De strafrechter heeft overwogen dat, zoals uit het verhandelde ter zitting ook blijkt, veroordeelde er bewust voor heeft gekozen om niet in te gaan op de uitnodiging tot het intakegesprek bij de Waag en dat verder uit het advies volgt dat veroordeelde het afnemen van het diagnostisch onderzoek ook heeft geweigerd, wat – zo blijkt het verhandelde ter terechtzitting – ook een bewuste keuze is van veroordeelde. Daarnaast heeft veroordeelde, zo heeft de strafrechter overwogen, er bewust voor gekozen om informatie betreffende het door de psycholoog van de MGGZ afgenomen persoonlijkheidsonderzoek en het (behandel)traject bij de MGGZ niet de (laten) delen met de reclassering.
Eisers betoog dat het geen onwil was om mee te werken, maar dat het te druk was bij de reclassering, volgt de rechtbank niet. Het stond eiser immers vrij om naast zijn behandeling bij de MGGZ te wachten tot de reclassering tijd had om hem te helpen, dan wel om in samenspraak met de reclassering te bezien hoe de behandeling die hij bij de MGGZ onderging zich verhield tot verplichte behandeling bij De Waag. Dat eiser het vertrouwen in de reclassering was verloren, ontslaat hem niet van zijn plicht om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Voorts mocht verweerder belang toekennen aan het e-mailbericht van 26 september 2020 waarin hij zich wederom tot zijn ex-partner heeft gericht in emotionele en niet zakelijke bewoordingen, die – zeker gelet op de eerder bewezenverklaarde belaging en bedreiging – als zorgelijk en beladen moeten worden aangemerkt.
4.3.
Nu verweerder deze gedragingen terecht heeft aangemerkt als wangedrag mocht verweerder kiezen voor de ontslaggrond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.
Het betoog van eiser dat hem ontslag had moeten worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR, omdat hij al vanaf 2015 onder behandeling van de MGGZ staat, slaagt niet. Er is geen rechtsregel die bepaalt dat een ambtenaar tijdens ziekte niet kan worden ontslagen wegens wangedrag. Dit blijkt ook uit artikel 48 van het AMAR, dat bepaalt dat ontslag dat is verleend om een andere reden dan genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n, en dat nog niet is ingegaan, wordt ingetrokken, indien zich inmiddels een omstandigheid heeft voorgedaan die het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag aanleiding geeft de militair te ontslaan om één van de redenen, genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n.
4.4.
Over de toerekenbaarheid van het wangedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend [3] .
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij reeds sinds 2015 ziek is en zich in september 2020 ziek heeft gemeld. Eiser stelt – zonder daarvan overigens documentatie aan de rechtbank te overleggen – dat hij onder behandeling staat van de MGGZ en medicatie krijgt voor depressiviteit en suïcidaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat een en ander wellicht (mede) het gedrag van eiser zou kunnen verklaren, maar daaruit komt niet naar voren dat eiser de ontoelaatbaarheid van de verweten gedragingen niet kon inzien en evenmin dat hij niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat het wangedrag niet toerekenbaar is. Dit betekent dat sprake is van toerekenbaar wangedrag. Uit het feit dat eiser een melding heeft gedaan bij de IMG volgt niet dat het wangedrag eiser niet toegerekend kan worden. De IMG kan – blijkens informatie die door de IMG aan gemachtigde van eiser is verstrekt – onderzoek doen naar de kwaliteit van het militaire gezondheidszorg systeem, maar kan geen uitspraken doen over de geestelijke gesteldheid van personen ten tijde van incidenten waarvoor betrokkenen uiteindelijk rechtspositioneel in de problemen zijn gekomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de IMG zich niet kan uitspreken over de toerekenbaarheid van eisers gedragingen.
4.5.
Uit de stukken blijkt dat eiser meermaals in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze op het voorgenomen ontslag te geven. Daarbij is het horen enkele malen uitgesteld op verzoek van eiser. Eiser heeft op 5 januari 2021 een inhoudelijke e-mail naar zijn squadroncommandant verzonden waarin hij zich beklaagt over het door zijn commandant gevoerde gesprek dat een hoorzitting bleek te zijn. Op de daaropvolgende uitnodiging en rappels voor een hoorzitting op 18 februari 2021 in het bijzijn van de gemachtigde van eiser hebben eiser noch zijn gemachtigde gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser daarmee in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze te geven op het voorgenomen ontslag. De wijze waarop eiser zou zijn gehoord voorafgaande aan de schorsing heeft geen betrekking op het ontslagbesluit dat de rechtbank nu moet beoordelen en laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing. De wijze waarop verweerder invulling heeft gegeven aan zijn re-integratieverplichtingen heeft evenmin betrekking op het bestreden besluit en blijft daarom eveneens buiten beschouwing.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het ontslag wegens wangedrag niet onevenredig is te achten aan de gedragingen van eiser. Verweerder heeft terecht gekeken naar de veroordeling van eiser, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en het feit dat eiser ook na het ondergaan van de militaire detentie en het stopgesprek met de Kmar nog op ontoelaatbare wijze contact heeft gezocht met zijn ex-partner.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser niet heeft gehandeld volgens de normen en waarden die de krijgsmacht van haar militairen verlangt en dat er grote risico’s verbonden zijn aan het voorzetten van eisers aanstelling. Eiser heeft gedreigd met een misdrijf tegen het leven en zware mishandeling en heeft gezinspeeld op een gezinsdrama. Bovendien wordt van militairen verwacht dat zij juist de-escalerend optreden. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de Kmar heeft geadviseerd dat eiser geen toegang mag hebben tot (vuur)wapens. De (financiële) gevolgen voor eiser van het ontslag wegen niet op tegen het belang van verweerder ter zake van de handhaving van hoge integriteitseisen voor zijn militair personeel.
4.7.
Het beroep is ongegrond
4.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, mr. R.H. Smits, lid en commodore (tit.) b.d. mr. P.T. Heblij, militair lid, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997
2.Uitspraak CRvB van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967
3.Uitspraak CRvB van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895