ECLI:NL:RBDHA:2022:2061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/09/619125 / FA RK 21-6849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verhuizing van een minderjarige en de gevolgen voor de hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 december 2021 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De vader, [Y], heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en de moeder, [X], te verbieden om met de minderjarige naar [woonplaats X] te verhuizen. De moeder had echter reeds verhuisd naar [woonplaats X] zonder toestemming van de vader. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld aan de hand van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de belangen van het kind voorop staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een impliciete toestemming van de vader voor de verhuizing. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige afgewogen, waaronder de frequentie van contact met de vader en de worteling van de minderjarige in zijn omgeving. De rechtbank concludeert dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en heeft de moeder geen toestemming verleend voor de verhuizing. Tevens is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorwaardelijk bij de moeder bepaald, met de mogelijkheid van terugverhuizing naar [woonplaats Y] binnen een straal van 15 kilometer van de vader. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder in hoger beroep kan gaan indien zij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-6849
Zaaknummer: C/09/619125
Datum beschikking: 17 december 2021

Verbod verhuizing c.q. vervangende toestemming verhuizing

Beschikkingop het op 16 september 2021 bij de rechtbank Oost-Brabant ingekomen en bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2021 naar de rechtbank Den Haag doorverwezen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y] ,
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats X] ,
advocaat: mr. A.M.J. van Uitert te Waalwijk.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier met bijlagen van 13 oktober 2021 van de zijde van de vader;
- het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek.
De minderjarige [minderjarige] Hoek heeft zich op 19 november 2021 via videobellen uitgelaten over het verzoek.
Op 19 november 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld door middel van een videoverbinding (Skype for Business).
Hierbij zijn verschenen:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • M. Wamelink namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Verzoek en verweer

De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht om:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] te bepalen bij de vader;
- de moeder te verbieden om samen met [minderjarige] naar [woonplaats X] , althans een andere plaats die verder dan 15 kilometer van het adres van de vader gelegen is te verhuizen:
- aan de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op het [naam school woonplaats Y] te [woonplaats Y] .
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de inmiddels uitgevoerde verhuizing van [minderjarige] in stand kan blijven en dat aldus aan haar toestemming wordt verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats X] aan de [adres] .

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van 2010 tot 2018.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
- De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:247a BW een ouderschapsplan opgesteld waarin – voor zover hier van belang – zij zijn overeengekomen dat zij bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg zullen treden en dat het uitgangspunt dient te zijn dat de ouders binnen straal van 15 kilometers van elkaar blijven wonen om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet ernstig te verstoren.

Beoordeling

Verhuizing
Voorgeschiedenis
Op 28 juli jongstleden heeft de moeder aan de vader laten weten dat zij per september 2021 met [minderjarige] naar [woonplaats X] , Brabant, zou verhuizen. Zij is daar ingetrokken bij haar huidige partner. In augustus 2021 heeft de vader via zijn advocaat laten weten dat hij geen toestemming geeft voor deze verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats X] . De moeder had de verhuizing op dat moment echter al voorbereid en is toch verhuisd, zodat [minderjarige] vanaf het begin van het schooljaar 2021/2022 naar school gaat in de buurt van [woonplaats X] .
[minderjarige] verblijft conform de reguliere zorgregeling eenmaal in de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij zijn vader.
Mening [minderjarige]
heeft aangegeven dat hij nog niet eerder verhuisd was, maar dat hij het naar zijn zin heeft in [woonplaats X] . Hij heeft een mooie kamer in het nieuwe huis en heeft al veel vrienden gemaakt. Hij vindt het niet zo erg dat hij niet meer naar voetbal in [woonplaats Y] kan en denkt erover om misschien op kickboksen te gaan. [minderjarige] vindt het wel fijn dat hij in de weekenden naar zijn vader kan. [minderjarige] heeft verder aangegeven dat hij voor de verhuizing ongeveer twee keer per week op doordeweekse dagen bij zijn grootouders ging eten en daar ook zijn vader zag.
Toestemming nodig?
De rechtbank stelt voorop dat, nu beide partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen, de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] en het inschrijven van [minderjarige] op een school in [woonplaats X] in beginsel toestemming van de vader nodig heeft.
De moeder stelt dat zij die toestemming (impliciet) heeft gekregen. Pas in augustus 2021 heeft de vader via zijn advocaat laten weten dat hij geen toestemming gaf voor de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [woonplaats X] . Op dat moment had zij haar baan al opgezegd, [minderjarige] ingeschreven op zijn nieuwe school en de verhuizing verder voorbereid. De moeder stelt dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de vader zijn medewerking zou verlenen aan de verhuizing en zijn toestemming niet opeens zou weigeren. De vader heeft volgens de moeder zelfs een afscheidsetentje voor [minderjarige] georganiseerd.
De vader stelt dat hij nooit zijn toestemming heeft gegeven, ook niet impliciet. [woonplaats X] ligt 131 kilometer van het huis van de vader verwijderd en een verhuizing hierheen is volgens de vader in strijd met de afspraken die de ouders hebben gemaakt in het ouderschapsplan.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat partijen weliswaar contact hebben gehad over de voorgenomen verhuizing, maar uit de stukken is niet af te leiden dat de vader toestemming voor de verhuizing heeft gegeven. In dergelijke situaties moet de rechtbank voorzichtig omgaan met het aannemen van stilzwijgende toestemming, nu de gevolgen van een verhuizing aanzienlijk kunnen zijn voor de achterblijvende ouder en het kind. De rechtbank is van oordeel dat de moeder er niet zonder meer op mocht vertrouwen dat er sprake was van toestemming om te mogen verhuizen. Dit geldt te meer nu de moeder op het moment van de daadwerkelijke verhuizing al wist dat zij géén toestemming van de vader had voor de verhuizing. De vader heeft immers in augustus al via zijn advocaat laten weten dat hij uitdrukkelijk géén toestemming voor de verhuizing gaf.
Om de vader niet bij voorbaat op een achterstand te zetten bij de beoordeling van zijn verzoek, zal de rechtbank het verzoek beoordelen alsof de moeder en [minderjarige] nog niet verhuisd zijn.
Beoordeling aan de hand van de criteria
Als de ouders het niet eens worden over (de toestemming voor) een verhuizing, kan dit geschil, op grond van artikel 1:253a BW worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank zal, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), bij haar beoordeling alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen. Hoewel het belang van [minderjarige] een overweging van eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank zal alle belangen moeten afwegen, waaronder: (1) het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, (2) de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, (3) de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing, (4) de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen, en (5) of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder. De rechtbank zal deze aspecten daarom in het hiernavolgende bespreken.
Onder bijzondere omstandigheden kunnen de ingrijpende gevolgen van een verhuizing eventueel gerechtvaardigd worden door een noodzaak aan de zijde van de verhuizende ouder, in dit geval de moeder, om te verhuizen. Uit vaste jurisprudentie komt naar voren dat naar alternatieven moet zijn gezocht en dat sprake moet zijn van een situatie waarin er geen alternatieven zijn of waarin is gebleken dat gevonden alternatieven het probleem van de verhuizende ouder niet kunnen oplossen. De moeder stelt dat zij sinds de echtscheiding in 2018 nog altijd in onverdeeldheid leeft. Hierdoor heeft zij in [woonplaats Y] geen eigen woning kunnen aankopen. De rechtbank acht dit aannemelijk, maar stelt vast dat de moeder eerder een procedure had kunnen starten om uit de onverdeeldheid te komen. Dat de moeder deze procedure pas nu, ongeveer gelijktijdig met de verhuizing, is gestart maakt dat de rechtbank het onvoldoende aannemelijk vindt dat dít de voornaamste reden is van de verhuizing. Als dat zo was geweest had de moeder immers al eerder een procedure kunnen starten.
De moeder stelt verder dat zij graag met haar nieuwe partner wil samenwonen. De moeder heeft er uiteraard belang bij om haar leven in te richten zoals zij dat wil. Zij heeft ook aannemelijk gemaakt dat haar partner, in ieder geval de komende drie jaar totdat de oudste zoon van haar partner meerderjarig is, niet makkelijk naar [woonplaats Y] kan verhuizen. De partner is verder ook vanwege zijn bedrijf gebonden aan de regio [woonplaats X] . Echter, de duur en mate van bestendigheid van de nieuwe relatie van de moeder is bij de rechtbank onbekend. De moeder heeft onvoldoende aangetoond waarom zij niet nog enkele jaren in de weekenden op en neer kan reizen naar [woonplaats X] , zoals zij de afgelopen tijd ook heeft gedaan. Hiermee staat de noodzaak van de verhuizing voor de rechtbank onvoldoende vast.
Het is voor de rechtbank wel duidelijk dat de verhuizing door de moeder goed is doordacht en voorbereid. Zo heeft de moeder onbetwist gesteld dat zij haar baan heeft opgezegd zodat zij [minderjarige] de eerste maanden na de verhuizing kan begeleiden. In die zin handelt de moeder in het belang van [minderjarige] .
De rechtbank stelt verder vast dat de moeder de vader compensatie heeft aangeboden in de vorm van extra contact in de vakanties én het faciliteren van het halen en brengen van [minderjarige] naar de vader. Het is de rechtbank echter onduidelijk of deze compensatie blijvend zal zijn, ook indien de rechtbank toestemming voor de verhuizing zou geven. De door de moeder geboden compensatie is immers niet vastgelegd in, bijvoorbeeld, een nieuw ouderschapsplan.
De vader stelt dat het contact tussen [minderjarige] en de vader door de verhuizing ernstig wordt belemmerd, ongeacht de geboden compensatie. [minderjarige] verbleef iedere vrijdag bij zijn vader en bleef daar slapen zodat hij op zaterdag vroeg samen met zijn vader naar zijn voetbalwedstrijd kon. De vader gaf [minderjarige] daarnaast op maandag en donderdag keeperstraining. Dit kan sinds de verhuizing niet meer. Bovendien kan [minderjarige] niet meer op relatief eenvoudige wijze kort langs zijn vader gaan, zoals hiervoor wel het geval was. De moeder verweert zich en stelt dat de vader [minderjarige] lang niet altijd naar voetbal bracht.
Wat er ook zij van de aanwezigheid van de vader bij de trainingen van [minderjarige] , de rechtbank is van oordeel dat er per saldo minder contact zal zijn tussen de vader en [minderjarige] dan vóór de verhuizing. Ondanks dat de weekendregeling met de vader gewoon doorgang kan vinden, heeft [minderjarige] na de verhuizing niet meer de mogelijkheid om lopend of op de fiets op doordeweekse dagen bij zijn vader langs te gaan of samen met zijn vader bij zijn grootouders te eten. Dit lijkt niet in het belang van [minderjarige] te zijn, temeer nu [minderjarige] zelf tijdens het kindgesprek heeft aangegeven dat hij dit vóór de verhuizing gemiddeld twee keer per week deed. De vader heeft dit ter zitting bevestigd en de moeder heeft dit niet betwist. De verhuizing brengt dus wel degelijk een aanzienlijke wijziging in het contact tussen de vader en [minderjarige] en tussen de grootouders en [minderjarige] teweeg.
De moeder stelt dat [minderjarige] het naar zijn zin heeft in [woonplaats X] en daar inmiddels gewend is. De vader stelt dat een verhuizing niet in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] is immers in [woonplaats Y] geworteld en (nog) niet in [woonplaats X] . Hij heeft in [woonplaats Y] familie, zijn vrienden, zijn voetbalclub en zijn vertrouwde omgeving. De rechtbank is met de vader van oordeel dat [minderjarige] nog niet is geworteld in [woonplaats X] . [minderjarige] heeft zijn hele leven in [woonplaats Y] gewoond en is naar eigen zeggen nooit eerder verhuisd. De afgelopen drie maanden maken daarom niet dat sprake is van worteling van [minderjarige] in [woonplaats X] .
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook de huidige moeizame communicatie tussen de ouders een beletsel vormt om de moeder toestemming te verlenen om te verhuizen. De relatie tussen de ouders is sinds maart 2021 bekoeld, waarna er (bijna) geen enkele communicatie meer mogelijk is. Hiervoor konden de ouders echter goed met elkaar communiceren. Vanwege het gebrek aan communicatie en de procedure die de ouders op dit moment voeren over de voormalige echtelijke woning heeft de rechtbank twijfels over de vraag of de ouders in onderling overleg goede afspraken over de toekomst zullen kunnen maken. Zodanige afspraken zijn immers wel van belang indien de moeder samen met [minderjarige] op afstand blijft wonen.
Tussenconclusie
Alle betrokken belangen afwegende stelt de rechtbank vast dat aan de moeder vervangende toestemming was geweigerd indien zij deze toestemming voorafgaand aan de verhuizing had gevraagd. Het belang van de moeder bij verhuizing is duidelijk, maar het is voor de rechtbank ook duidelijk dat de vader een tegengesteld belang had en heeft omdat de verhuizing leidt tot minder contact met [minderjarige] . De rechtbank acht de verhuizing daarom op de lange termijn niet in het belang van [minderjarige] .
Terugverhuizing?
Omdat de moeder en [minderjarige] inmiddels drie maanden in [woonplaats X] wonen, dient de rechtbank te beoordelen of een terugverhuizing op dit moment strijdig is met het belang van [minderjarige] . Een zodanig oordeel zou reden kunnen zijn om de moeder alsnog de verzochte toestemming te verlenen.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een terugverhuizing weliswaar gevolgen heeft voor [minderjarige] , maar dat een terugverhuizing naar [woonplaats Y] wel betekent dat de vader weer een grotere rol in het leven van [minderjarige] kan krijgen. Dit acht de rechtbank op de lange termijn van belang voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De rechtbank acht [minderjarige] flexibel genoeg om terug te verhuizen en ziet in zoverre geen beletsel. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een terugverhuizing naar [woonplaats Y] dan ook van groter belang voor [minderjarige] dan zijn belang bij handhaving van de huidige leefsituatie, die nog van relatief korte duur is.
Het gegeven dat [minderjarige] het op dit moment naar zijn zin heeft in [woonplaats X] doet daar niet aan af. De rechtbank mag er immers niet vanuit gaan dat een kind van 13 alle consequenties van een verhuizing, ook op de lange termijn, al kan overzien. De rechtbank realiseert zich dat een terugverhuizing ingrijpend is voor [minderjarige] en de moeder, maar is van oordeel dat deze het gevolg is van de keuze van de moeder om zonder toestemming van de vader te verhuizen. De rechtbank wil de moeder niet belonen voor het feitelijk realiseren van de verhuizing zonder toestemming van de vader. De rechtbank zal de moeder derhalve geen toestemming verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats X] .
De rechtbank kan de moeder zelf niet verplichten tot terugverhuizing, maar acht het dus wel in het belang van [minderjarige] dat zijn terugverhuizing wordt gerealiseerd. De rechtbank zal de moeder daarom tot 6 maart 2022, dat wil zeggen het einde van de voorjaarsvakantie van regio Midden, de gelegenheid geven om met [minderjarige] terug te verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats Y] , te weten binnen een straal van 15 kilometer van de vader. [minderjarige] kan dan na die vakantie zijn scholing op een school daar voortzetten.
Verbod verhuizing?
Zoals hiervoor uiteengezet, zal de rechtbank aan de moeder geen toestemming verlenen voor de verhuizing. Mede gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van de vader om de moeder te verbieden te verhuizen niet toewijzen. Dit is enerzijds omdat de verhuizing al is gerealiseerd zodat een verbod in zoverre geen betekenis zou hebben en anderzijds omdat de moeder met toestemming van de vader wel degelijk mag verhuizen. Toewijzing van het verbod zoals verzocht zou dat in de toekomst mogelijk verhinderen.
Hoofdverblijfplaats
Gelet op de verhuizing van de moeder met [minderjarige] verzoekt de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. Met verwijzing naar hetgeen hij omtrent de verhuizing heeft gesteld, acht de vader het van belang dat [minderjarige] bij hem in [woonplaats Y] zal wonen. De vader stelt dat het voor hem mogelijk is om voor [minderjarige] te zorgen. Op dit moment werkt de vader veel, maar hij zal zijn werkuren aanpassen aan de zorg voor [minderjarige] als [minderjarige] bij hem zou komen wonen.
De moeder geeft aan dat zij grote twijfels heeft bij de mogelijkheden van de vader om voor [minderjarige] te zorgen. De vader werkt meer dan fulltime en heeft geen tijd op de volledige zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Zij acht het dan ook niet in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen.
Nu de rechtbank de moeder geen toestemming geeft voor de verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats X] gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder samen met [minderjarige] zal terugverhuizen naar [woonplaats Y] . De rechtbank acht het in dat geval in het belang van [minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt. De moeder is immers altijd de primaire verzorger en opvoeder van [minderjarige] geweest en het is de rechtbank niet duidelijk hoe de vader zijn werk zal kunnen combineren met de volledige zorg voor [minderjarige] .
De rechtbank acht een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] echter wel in zijn belang indien de moeder zou besluiten niet met hem terug te verhuizen naar [woonplaats Y] . De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] daarom voorwaardelijk, dat wil zeggen onder de voorwaarde dat niet voor 6 maart 2022 een terugverhuizing naar (de omgeving van) [woonplaats Y] tot stand is gekomen, bij de vader bepalen.
Vervangende toestemming inschrijving school in [woonplaats Y]
Het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op het [naam school woonplaats Y] te [woonplaats Y] zal eveneens voorwaardelijk worden toegewezen, zodat [minderjarige] na een eventuele wijziging van zijn hoofdverblijfplaats in [woonplaats Y] daar zijn middelbare schooltijd kan hervatten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De advocaat van de moeder heeft ter zitting aangekondigd dat zij hoger beroep zal instellen indien de rechtbank de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing zal verlenen. De rechtbank zal haar beslissing daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank acht het immers van belang dat dit hoger beroep voortvarend zal worden ingesteld en – indien mogelijk – voortvarend zal worden behandeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt, voor het geval de moeder niet uiterlijk op 6 maart 2022 met [minderjarige] binnen een straal van 15 kilometer van de vader in [woonplaats Y] woont, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , bij de vader;
*
verleent, voor het geval de moeder niet uiterlijk op 6 maart 2022 met [minderjarige] binnen een straal van 15 kilometer van de vader in [woonplaats Y] woont, toestemming aan de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – om de minderjarige [minderjarige] , geboren op 26 juni 2008 te [woonplaats Y] , in te schrijven op het [naam school woonplaats Y] te [woonplaats Y] ;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2021.