ECLI:NL:RBDHA:2022:2054
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- A.M.H. van der Poort-Schoenmakers
- J.C. de Grauw
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning en voorlopige voorziening in het kader van gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker, een Marokkaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij zijn echtgenote en kinderen in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoeker niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling hiervan. Verweerder stelde dat er geen zodanige afhankelijkheid was tussen verzoeker en zijn kinderen dat zij gedwongen zouden zijn de Europese Unie te verlaten als aan verzoeker geen verblijfsrecht werd toegekend.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 is het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging door verweerder niet onterecht in het nadeel van verzoeker was uitgevallen, ondanks het feit dat er sprake was van familie- en gezinsleven.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. De afwijzing van de aanvraag is gerechtvaardigd, omdat verzoeker niet kon aantonen dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.