ECLI:NL:RBDHA:2022:2044
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunning en afwijzing verlenging aanvraag door verplaatsing hoofdverblijf naar het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 14 mei 2020 door de staatssecretaris werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 maart 2014. De aanvraag van eiseres voor verlenging van de verblijfsvergunning werd afgewezen omdat zij niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte. Eiseres was van 15 juni 2008 tot 15 juni 2018 in het bezit van een verblijfsvergunning, maar verhuisde eind 2013 naar Angola. In maart 2020 keerde zij met haar kinderen terug naar Nederland en diende op 2 april 2020 een aanvraag in voor verlenging van haar verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken, omdat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. Eiseres verbleef meer dan zes maanden in Angola, wat volgens de wet leidt tot intrekking van de verblijfsvergunning, tenzij zij kan aantonen dat deze afwezigheid buiten haar schuld om was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar verblijf in het buitenland niet haar schuld was. Daarnaast werd de aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning als niet-tijdig beschouwd, omdat deze na de intrekking was ingediend. Eiseres kwam niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat zij haar hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.