ECLI:NL:RBDHA:2022:2039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 22 januari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die de Egyptische nationaliteit bezit en geboren is in 1995, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 maart 2022 gesloten zonder zitting.

Eiser voerde aan dat er onvoldoende voortvarendheid was van de zijde van verweerder, omdat een geplande overdracht op 16 februari 2022 was geannuleerd door de weigering van eiser om een PCR-test te ondergaan. De rechtbank overweegt dat verweerder recht heeft op actieve medewerking van eiser, waaronder de medewerking aan de PCR-test. De rechtbank concludeert dat de enkele weigering van eiser om mee te werken aan de test niet betekent dat de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de uitzettingshandelingen en dat er een redelijk vooruitzicht op overdracht bestaat, mits eiser meewerkt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3222
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd.1 Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op 2 maart 2022 het onderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1995 en de Egyptische nationaliteit te bezitten.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2022 (in de zaak NL22.1161) volgt dat de maatregel
1. Vreemdelingenwet 2000.
van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was.2 Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het onderzoek in voornoemde uitspraak is gesloten op 2 februari 2022.
4. Eiser voert aan dat uit de overgangsrapportage blijkt dat op 16 februari 2022 een overdracht voor hem was gepland, maar dat deze door weigering van de PCR-test is geannuleerd. Sindsdien is verweerder slechts bij eiser langsgegaan, maar is er niet opnieuw een overdracht gepland. Hieruit blijkt dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk gaat. Aangezien eiser verder nog altijd de PCR-test weigert, is er ook geen redelijk vooruitzicht op overdracht.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op overdracht is of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder van eiser actieve en volledige medewerking aan zijn overdracht mag verlangen, waaronder medewerking aan een PCR-test. Niet valt uit te sluiten dat eiser op enig moment wel bereid zal zijn mee te werken aan een PCR-test of dat het ondergaan van de PCR-test op enig moment geen voorwaarde voor overdracht meer zal zijn. De enkele omstandigheid dat eiser meerdere malen niet mee heeft gewerkt aan de PCR-test en aangeeft dit nog altijd niet te zullen doen, maakt daarom niet dat de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is. Dat eiser als gevolg van zijn weigering mee te werken aan een PCR-test langer gedetineerd blijft, komt voor zijn eigen rekening en risico. Uit de voortgangsrapportage volgt verder dat sinds 2 februari 2022 een tweede vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden en dat er contact is geweest met de Duitse autoriteiten. Ook blijkt uit de rapportage dat eiser tot twee keer toe niet mee heeft gewerkt aan een (geplande) PCR-test die voor overdracht vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder door het uitvoeren van de hiervoor weergegeven uitzettingshandelingen voldoende voortvarend.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19535186

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.